ECLI:NL:GHARL:2015:5534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
200.128.839-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij motorongeval in Schotland en de noodzaak van deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een motorongeval dat plaatsvond in Schotland. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.R. Gans, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. F.C. Schirmeister, zijn verwikkeld in een geschil over de aansprakelijkheid voor de schade die is ontstaan door het ongeval. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 19 augustus 2014 al enkele belangrijke punten vastgesteld, maar de noodzaak van een deskundigenbericht is opnieuw aan de orde gekomen. De geïntimeerde heeft betoogd dat de snelheid van de betrokken motorrijders cruciaal was voor de aansprakelijkheid, terwijl de appellante dit heeft betwist. Het hof heeft in zijn overwegingen de rol van de omstandigheden, zoals de aanwezigheid van split op de weg en de afstand tussen de motoren, benadrukt. Het hof heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van split op de weg van belang is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de betrokken partijen. De geïntimeerde heeft ook aangevoerd dat het hof ten onrechte haar met het bewijs van de aanwezigheid van los grind heeft belast, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft besloten dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk kan zijn om de omstandigheden van het ongeval beter te begrijpen en om te beoordelen of de betrokken motorrijders hun snelheid en afstand adequaat hebben aangepast aan de situatie. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van partijen over de producties en het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.839/01
arrest van de eerste kamer van 21 juli 2015
in de zaak van
[appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.R. Gans, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.C. Schirmeister, kantoorhoudend te Maastricht.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 augustus 2014 hier over, voor zover hierna niet anders blijkt.

1.Het verdere verloop van het geding in eerste aanleg

Nadat [geïntimeerde] eerst een akte had genomen, die door het (de rolraadsheer van) het hof is geweigerd, heeft [geïntimeerde] een akte na tussenarrest genomen, waarbij producties zijn over gelegd.
Vervolgens hebben op 15 oktober 2014 verhoren van getuigen plaatsgevonden. Nadat van de zijde van [appellante] is afgezien van contra-enquête, heeft [geïntimeerde] een memorie na gehouden getuigenverhoor genomen, waarbij producties zijn overgelegd. [appellante] heeft vervolgens een antwoordmemorie na enquête genomen, waarbij eveneens producties in het geding zijn gebracht.

2.Het tussenarrest van 10 augustus 2014

2.1
[geïntimeerde] heeft de geweigerde akte als productie bij haar memorie in het geding gebracht. Ze heeft in haar memorie verwezen naar de akte en de in die akte ingenomen stellingen gehandhaafd. In de akte heeft [geïntimeerde] aangegeven dat het tussenarrest van het hof enkele verschrijvingen bevat en ook een aantal omissies, waarop het hof dient terug te komen.
2.2
Ten aanzien van de verschrijvingen kan het hof [geïntimeerde] volgen. Dat betekent dat:
- de aanduiding “ [geïntimeerde] ”voor [geïntimeerde] in de kop van het tussenarrest dient te worden vervangen door “ [geïntimeerde] ”;
- het woord “hoog” in de laatste zin van rechtsoverweging 2.17 dient te worden vervangen door “kort”;
- in de zevende regel van rechtsoverweging 2.19 het woord “en” te worden ingevoegd tussen de woorden “snelheid” en “de afstand”;
- de naam “ [Y] ”in de derde regel van bladzijde 8 te worden vervangen door de naam “ [geïntimeerde] ”.
2.3
[geïntimeerde] heeft ook aangevoerd dat de overweging van het hof in het tussenvonnis dat voor de aansprakelijkheid van [Y] de aanwezigheid van split op de weg cruciaal is onjuist is. Volgens [geïntimeerde] heeft vooral de snelheid van [Y] hem parten gespeeld. De aanwezigheid van split op de weg heeft wel een rol gespeeld, maar is slechts een van de omstandigheden waarmee [Y] rekening had te houden.
2.4
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. Het hof heeft in het tussenarrest allereerst uiteengezet wat de feitelijke grondslag van de vordering van [geïntimeerde] is. In rechtsoverweging 2.12 heeft het hof in dat verband uiteengezet dat [geïntimeerde] [Y] en [X] aansprakelijk houdt omdat zij niet adequaat hebben geanticipeerd en gereageerd op de situatie ter plaatse (een smalle bergweg met losliggend grind) door hun snelheid aan te passen ( [Y] en [X] ) en door voldoende afstand te houden tot hun voorganger ( [X] ). Bij die feitelijke grondslag is wel degelijk cruciaal of inderdaad sprake was van (een bergweg met) los grind, zoals [geïntimeerde] had aangevoerd, maar [appellante] had betwist. Volgens [appellante] lag immers alleen in de bocht waar [Y] onderuit ging los grind en hoefde [Y] daar (bij het kiezen van zijn snelheid) ook geen rekening mee te houden.
2.5
Het hof blijft er bij dat ook voor de vraag naar de aansprakelijkheid van [X] de aanwezigheid van split op de weg cruciaal is. Indien sprake was van split diende [X] daarmee rekening te houden vanwege het daardoor aanwezige slipgevaar en diende hij zijn afstand tot zijn voorganger te vergroten. In dat verband heeft het hof ten aanzien van [X] overwogen dat een afstand van 10 meter tot zijn voorganger
bij een verhoogd slipgevaarte kort is. Dan dient echter wel vast te komen staan dat van een verhoogd slipgevaar vanwege de aanwezigheid van los grind sprake was, hetgeen tussen partijen nu juist ter discussie staat.
2.6
[geïntimeerde] heeft ook aangevoerd dat bewijslevering betreffende de afstand tussen de motor van [Y] en die van [X] overbodig is. Zij wijst er op dat het hof heeft overwogen dat een afstand van 10 meter te kort is indien inderdaad split aanwezig was. Dat de afstand 10 meter heeft bedragen, heeft het hof echter niet vastgesteld. Het hof heeft juist overwogen dat partijen van mening verschillen over de afstand (vgl. rechtsoverweging 2.23 van het tussenarrest).
2.7
Volgens [geïntimeerde] heeft het hof ten onrechte haar, en niet [appellante] , met het bewijs van de aanwezigheid van los grind (en de afstand tussen [X] en diens voorganger) belast. [appellante] heeft een bevrijdend verweer gevoerd en op haar rust dan ook de bewijslast, aldus [geïntimeerde] . Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit betoog. [geïntimeerde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [Y] en [X] onrechtmatig hebben gehandeld door hun snelheid onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en (voor wat betreft [X] ook) onvoldoende afstand te houden, waardoor [Y] ten val is gekomen en de weg heeft geblokkeerd en [X] zijn motor niet tijdig tot stilstand kon brengen, maar moest uitwijken naar de berm. Nu [appellante] gemotiveerd heeft betwist dat [Y] en [X] hun snelheid onvoldoende hebben aangepast aan de omstandigheden en dat [X] onvoldoende afstand in acht heeft genomen, rust op haar het bewijs van een relevante omstandigheid voor de passende snelheid - de aanwezigheid van los grind - en de afstand.
2.8
Ook [appellante] heeft in haar memorie opmerkingen gemaakt bij het tussenarrest. [appellante] heeft er terecht op gewezen dat het hof enkele malen heeft overwogen dat [appellante] heeft aangevoerd dat de afstand tussen de motoren van [Y] en [X] 10 meter heeft bedragen. [appellante] heeft inderdaad aangevoerd dat de afstand tenminste 10 meter heeft bedragen, zoals het hof in rechtsoverweging 2.24 (“10 meter of meer”) heeft overwogen. De rechtsoverwegingen waarin het hof een afstand van 10 meter noemt, dienen te worden gelezen in het licht van rechtsoverweging 2.24.
2.9
Het hof ziet geen reden terug te komen op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.19. Het hof blijft er bij dat een berm niet is bedoeld als rijbaan. Het door [appellante] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:831) doet daaraan niet af. In dat arrest heeft de Hoge Raad niet overwogen dat een berm bedoeld is als rijbaan, maar dat
voor de toepassing van artikel 6:174 BWonder een openbare weg mede de daarbij behorende berm dient te worden begrepen
indien wegdek en berm feitelijk zodanig op elkaar zijn afgestemd dat zij als één geheel behoren te worden beschouwd voor zover het gaat om de vraag of de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.” [appellante] heeft met de verwijzing naar dit arrest de context van het arrest – artikel 6:174 BW – uit het oog verloren. Bovendien heeft [appellante] niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het wegdek en de berm in dit geval - een berm waarin een rotsblok lag - zodanig feitelijk op elkaar waren afgestemd dat zij als één geheel dienden te worden beschouwd. In dit verband wijst het hof er op dat [appellante] in eerste aanleg (conclusie van antwoord onder 24) heeft aangevoerd dat [X] als gevolg van de oneffenheden in de berm ten val is gekomen. Dat de berm een veilige uitwijkmogelijkheid bood, en in die zin deel één geheel vormde met het wegdek, heeft [appellante] dan ook in het licht van haar eigen eerdere stellingen onvoldoende onderbouwd.

3.Nieuwe producties

3.1
[appellante] heeft bij haar laatste memorie nieuwe producties in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft nog niet op deze producties kunnen reageren. Het hof zal haar daartoe in de gelegenheid stellen.

4.Verdere procedure

4.1
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of [X] onder de toen geldende omstandigheden te weinig afstand heeft gehouden tot de motor van [Y] . Het hof acht dat, zonder vooruit te lopen op de reactie van [geïntimeerde] op de producties van [appellante] , nog steeds niet uitgesloten. Mogelijk zal het onderzoek een wat bredere strekking dienen te hebben, in die zin dat het betrekking heeft op het in formatie rijden op wegen als de onderhavige in Schotland en in dat verband ingaat op de in acht te nemen snelheid en de onderlinge afstand tussen de motoren.
4.2
Om te voorkomen dat na een tussenarrest waarin het hof een oordeel geeft over de bewijslevering een nieuw tussenarrest moet worden gewezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een deskundigenonderzoek, dienen partijen zich reeds nu uit te laten over een (eventueel) deskundigenonderzoek. Partijen kunnen ingaan op het aantal deskundigen, de persoon van de deskundige(n), het voorschot en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
4.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient [geïntimeerde] een akte te nemen waarin zij zich uitlaat over de producties van [appellante] en over een deskundigenbericht. [appellante] dient zich bij akte uit te laten over het deskundigenbericht. Het is niet de bedoeling dat [appellante] reageert op hetgeen [geïntimeerde] naar aanleiding van de producties van [appellante] naar voren brengt. Indien [geïntimeerde] in dat verband producties in het geding brengt, mag [appellante] zich uiteraard wel uitlaten over deze producties.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens nader te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 18 augustus 2015voor akte uitlating producties en deskundigenbericht aan de zijde van [geïntimeerde] en naar de rol van
dinsdag 8 september 2015voor akte uitlaten deskundigenbericht (en indien van toepassing: uitlating producties) aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 juli 2015.