ECLI:NL:GHARL:2015:5744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14/01088
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en negatief inkomen door prepensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende, geboren in 1940, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die hem was opgelegd, waarbij ook heffingsrente in rekening was gebracht. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Belanghebbende stelt dat hij negatief inkomen mag aftrekken in zijn aangifte, omdat zijn partner een prepensioenuitkering ontvangt. Dit heeft geleid tot een daling van zijn netto inkomen, wat hij als negatief inkomen wil opvoeren. Het Hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen, waaronder het advies dat belanghebbende heeft ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en een derde partij. Het Hof oordeelt dat er geen recht bestaat op een aanvullende aftrek als negatief inkomen van de prepensioenuitkering van de partner. De conclusie is dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem gevraagde aftrek en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is ook ongegrond met betrekking tot de heffingsrente, omdat belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01088
uitspraakdatum: 28 juli 2015
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 16 september 2014, nummer AWB 14/1986, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 14 oktober 2014 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door zijn partner [A] . Namens de Inspecteur is verschenen [B] , bijgestaan door [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1940, woont samen met zijn partner, geboren in 1946. De partner genoot sinds 2006 een prepensioenuitkering.
2.2.
Belanghebbende genoot in 2010 een AOW-uitkering voor een gehuwde/‌samenwonende, met een partnertoeslag. Bij de berekening van de partnertoeslag is de door de partner genoten prepensioenuitkering in aftrek gebracht. Door deze aftrek daalde het netto inkomen van belanghebbende meer dan het bedrag dat zijn partner netto als prepensioen ontving.
2.3.
Belanghebbende heeft over de wijze van berekening van de aftrek contact opgenomen met de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en met [D] . Belanghebbende stelt dat beide hem hebben geadviseerd ter zake van de terugval in het netto inkomen negatief inkomen te vermelden in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting.
2.4.
Belanghebbende heeft een jaaropgave ontvangen van de SVB. Het op deze jaaropgave vermelde bedrag is het bruto bedrag van de door belanghebbende ontvangen uitkering, inclusief de partnertoeslag na de aftrek die is toegepast in verband met het door zijn partner ontvangen prepensioen.
2.5.
Bij de berekening van de partnertoeslag over de jaren 2007 tot en met 2009 is ten onrechte geen rekening gehouden met het prepensioen van de partner. De SVB heeft de te veel ontvangen uitkering teruggevorderd. Belanghebbende heeft deze vordering vanaf 2011 in maandelijkse termijnen betaald.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende een bedrag aan negatief inkomen in aftrek mag brengen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De jaaropgave van de SVB vermeldt het bruto bedrag, na aftrek van het door de partner ontvangen prepensioen, van de door belanghebbende ontvangen uitkering. Het Hof is van oordeel dat geen recht bestaat op een aanvullende aftrek als negatief loon van de door de partner van belanghebbende ontvangen prepensioenuitkering.
4.2.
Belanghebbende stelt dat zowel de SVB als [D] hem hebben geadviseerd een bedrag als negatief inkomen in aftrek te brengen. Dat advies is juist als het betrekking heeft op de bedragen die belanghebbende in 2011 en later aan de SVB heeft terugbetaald in verband met de te hoge uitkering in de jaren tot en met 2009. Dat advies is echter onjuist als het – zoals belanghebbende stelt – betrekking heeft op een aanvullende aftrek naast het bruto bedrag dat daadwerkelijk reeds door de SVB op de partnertoeslag in mindering is gebracht. Ook als een dergelijk advies zou zijn gegeven, is de Belastingdienst daaraan niet gebonden, want de SVB en [D] zijn geen onderdeel van de Belastingdienst.
4.3.
De conclusie is dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem gevraagde aftrek. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
28 juli 2015in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In zijn plaats tekent mr. Kooijmans.
De griffier,
Namens de voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 juli 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.