Uitspraak
[gedaagde],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
30 januari 2013 en 17 juli 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
2.Het geding in hoger beroep
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3.De beoordeling
[geïntimeerde] .
Zij betwist de noodzaak en de hoogte van hogere proceskosten dan waarin zij veroordeeld is en eveneens het bestaan van een grond waarop zij tot vergoeding van de volledige proceskosten c.q. kosten van rechtsbijstand van [gedaagde] zou kunnen worden veroordeeld.
[geïntimeerde] profijt van deze gang van zaken heeft getrokken door [gedaagde] over de jaren 2004 tot en met 2006 te laten meebetalen aan de lasten van deze hypotheek.
30 november 2011 over deze verzameling(en) heeft beslist, zodat [gedaagde] vordering afstuit op het gezag van gewijsde dat dat vonnis toekomt. Dat [geïntimeerde] de verzameling voor € 3.000,- heeft verkocht staat daarmee in rechte vast. Het gaat daarbij uitsluitend om de postzegelverzameling, die overigens van haar zijde in de gemeenschap is gevallen; de muntenverzameling is in het bezit van [gedaagde] . Bovendien betwist [geïntimeerde] dat ooit zou zijn vastgesteld dat de postzegelverzameling een waarde van fl. 80.000,-, althans een aanzienlijk hogere waarde dan € 3.000,-, zou hebben.
Dat partijen ten tijde van de betaling gescheiden financiën voerden maakt dit niet anders.
[geïntimeerde] als gevolg daarvan lijdt. In zoverre slaagt de grief van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] een kopie van het vonnis van de rechtbank over te leggen op straffe van een dwangsom. Zij vordert in hoger beroep hetzelfde met dien verstande dat dit arrest zou moeten worden overgelegd. Ter onderbouwing voert zij - zakelijk weergegeven - aan dat [gedaagde] zijn rechtsgeschil met haar bij herhaling voor de rechter brengt zonder dit te onderbouwen en uit te leggen. Hij stelt kansloze appellen in. [geïntimeerde] vreest dat [gedaagde] , als hij door het hof in het ongelijk wordt gesteld, ofwel in cassatie gaat ofwel opnieuw begint in eerste aanleg. Een procesverbod is nagenoeg onmogelijk, maar toewijzing van deze vordering van
[geïntimeerde] zal meebrengen dat de voorzieningenrechter bij een beslagaanvraag terughoudend zal zijn.
Zij baseert die vordering op haar stelling dat [gedaagde] had kunnen weten dat zijn vorderingen kansloos zijn, nu deze ofwel op het gezag van gewijsde afstuiten, ofwel anderszins op het eerste gezicht kansloos zijn.