ECLI:NL:GHARL:2015:6352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.796/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en overbedelingssom bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2015, betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, de man en de vrouw, na hun echtscheiding. De partijen waren in 2008 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtscheiding werd uitgesproken door de rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2012. In de procedure die volgde, hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van een deel van de huwelijksgoederengemeenschap, maar er bleven geschilpunten bestaan over de overbedelingssom en de wijze van betaling daarvan.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw overbedeeld is en de man onderbedeeld. De vrouw dient een bedrag van € 25.702,85 aan de man te vergoeden, waarvan € 13.626,84 binnen veertien dagen na de beschikking moet worden betaald en het restant van € 12.076,01 bij de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd, behoudens enkele beslissingen over de echtelijke woning en schilderijen. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de gevolgen van het niet vastleggen van overeenkomsten in een executoriale titel. Het hof heeft ook rekening gehouden met de financiële situatie van beide partijen en de noodzaak om de overbedelingssom op een redelijke manier te regelen, gezien de omstandigheden van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.796/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/07/343067 / FL RK 13-978)
beschikking van de familiekamer van 18 augustus 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.H.M. Leyten-Smits, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van den Eshof, kantoorhoudend te Dronten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Lelystad, van 16 juli 2014 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Leyten-Smits van 27 november 2014 met bijlagen;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 8 januari 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 19 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 mei 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. De pleitaantekeningen van de advocaat van de man zijn geweigerd, omdat deze de in het procesreglement bepaalde maximale omvang overschreden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 (voor de tweede maal) met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 28 juni 2012 heeft de rechtbank Midden-Nederland - op het daartoe strekkende, door de vrouw op 16 februari 2012 ingediende verzoek - de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 19 juli 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden.
3.2
Bij de comparatie van 19 juni 2014 hebben partijen ten overstaan van de rechtbank overeenstemming bereikt over de verdeling van een deel van de huwelijksgoederengemeenschap. Deze afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie.
3.3
In de beschikking van 16 juli 2014 heeft de rechtbank aan de hand van de resterende punten tussen partijen de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap gelast door middel van beslissingen betreffende de verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen, de schilderijen en de gezamenlijke spaarrekening bij de [a-bank] met nummer [000000] alsmede de wijze van betaling van de overbedelingsvergoeding.
3.4
De man is van deze beschikking in beroep gekomen met twee grieven. Zijn grieven betreffen het ontbreken van de op de comparitie van 19 juni 2014 bereikte overeenstemming van partijen in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2014 en het uitstel van betaling van het bedrag van de overbedeling. De vrouw heeft zich verweerd en heeft op haar beurt incidenteel appel ingesteld met twee grieven die beide betrekking hebben op het saldo van de gezamenlijke bankrekening met nummer [000000] (en daardoor de hoogte van de overbedeling).

4.De motivering van de beslissing

* de comparitie van 19 juni 2014
4.1
Partijen zijn het er over eens dat zij ter gelegenheid van de comparitie van 19 juni 2014 ten aanzien van een aantal boedelbestanddelen overeenstemming hebben bereikt. Deze overeenstemming is vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie en betreft, zoals de man heeft gesteld en de vrouw niet heeft weersproken, de navolgende afspraken:
- de polis [C] met nummer [000001] zal worden toegedeeld aan de vrouw die de helft van de waarde aan de man zal vergoeden zodat de man een bedrag van € 12.076,- zal ontvangen;
- met betrekking tot de voorlopige aanslag 2011 dient door de man een bedrag van € 4.534,- te worden voldaan terwijl hij een bedrag van € 1.068,- heeft ontvangen in verband met een teruggave aan de vrouw: per saldo resteert een schuld van € 3.466,- die de man zal betalen en ter zake waarvan de vrouw hem een bedrag van € 1.733- zal vergoeden;
- de auto wordt toegedeeld aan de man die de helft van de waarde aan de vrouw zal vergoeden, zodat de vrouw een bedrag van € 4.325,- zal ontvangen;
- het saldo van de rekening bij de [a-bank] met nummer [000002] zal worden toegedeeld aan de vrouw die de helft van het saldo per 29 augustus 2011 aan de man zal vergoeden zodat de man een bedrag van € 357,98 zal ontvangen.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking enkel in de overwegingen naar deze overeenstemming verwezen. De afspraken tussen partijen zijn niet verwoord in de overwegingen en zijn evenmin opgenomen in het dictum.
4.3
De man heeft er terecht op gewezen dat een verwijzing naar het proces-verbaal waaruit de overeenstemming kan worden afgeleid, geen executoriale titel oplevert. Naar het oordeel van het hof kan vastlegging van deze afspraken alsnog geschieden om een executoriale titel te verkrijgen, voor zover nog geen uitvoering is gegeven aan de afspraken. Dat is hier aan de orde in ieder geval voor wat betreft de financiële afwikkeling daarvan: betalingen over en weer hebben nog niet plaatsgevonden. De afspraken die partijen op de comparitie hebben gemaakt hebben dan ook direct invloed op de hoogte van de overbedelingsom die de vrouw aan de man dient te betalen. Dit bedrag heeft de rechtbank niet concreet vastgesteld, maar zij heeft wel een concrete beslissing over de wijze van betaling daarvan gegeven.
4.4
Naar het oordeel van het hof hebben beide partijen voldoende belang bij vastlegging van de afspraken in het dictum. Het hof zal hiertoe overgaan.
* de beschikking van 14 juli 2014
4.5
In hoger beroep zijn alleen de beslissingen ten aanzien van het saldo van de gezamenlijke spaarrekening bij de [a-bank] met nummer [000000] en de overbedelingssom van belang. De rechtbank heeft ten aanzien van de gezamenlijke rekening bepaald dat deze op naam van de vrouw zal worden gezet dan wel zal worden opgeheven en dat de vrouw aan de man ter zake een bedrag van € 15.860,87 dient te betalen. Met betrekking tot de overbedelingsom heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw het aan de man toekomende bedrag wegens haar overbedeling dient te vergoeden op het moment van levering van de voormalige echtelijke woning aan een derde.
de gezamenlijke spaarrekening
4.6
Het saldo van de gezamenlijke spaarrekening van partijen bij de [a-bank] onder nummer [000000] bedroeg € 31.721,73 per 23 augustus 2011. Deze datum hebben partijen aangehouden als peildatum voor de waarde van onder meer deze bankrekening.
4.7
Met betrekking tot deze spaarrekening is niet in geschil dat de vrouw kort na het feitelijk uiteengaan van partijen in augustus 2011 de beschikking heeft gekregen over de bij deze spaarrekening horende bankpas. Verder staat vast dat zij tot 19 juni 2012 een aantal bedragen van deze rekening heeft opgenomen en op 19 juni 2012 het toen nog resterende bedrag van € 23.000,- heeft overgemaakt naar een op haar naam staande rekening.
4.8
Het geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of de opnamen door de vrouw ten laste van het aandeel van de man of ten laste van het aandeel van de vrouw in het spaarsaldo dienen te komen.
4.9
De vrouw stelt in dat verband dat de man tot het einde van het huwelijk op 19 juli 2012 op grond van artikel 1:81 BW een onderhoudsverplichting heeft gehad jegens haar en dat partijen daaraan invulling hebben gegeven door de vrouw de beschikking te geven over het spaarsaldo - door afgifte van de bankpas aan haar - althans dat het ter beschikking stellen van het gehele spaarsaldo dient te worden aangemerkt als de nakoming van een natuurlijke verbintenis van de man jegens haar. De opgenomen bedragen van ongeveer € 1.000,- per maand dienen in de visie van de vrouw ten laste te komen van het aandeel van de man in het spaarsaldo.
4.1
De man voert hiertegen aan dat partijen een partiële boedelverdeling beoogden met het ter beschikking stellen van de bankpas aan de vrouw. De vrouw heeft ook vrijelijk over het saldo beschikt door dit naar een op haar naam staande rekening over te maken en op die wijze aan zijn zicht te onttrekken. Hij betwist dat hij beoogde te voldoen aan de verplichting uit artikel 1:81 BW en hij is het eens met het oordeel van de rechtbank dat de vrouw ten aanzien van zijn onderhoudsverplichting jegens haar een voorlopige voorziening had kunnen vragen. De opgenomen bedragen komen volgens hem gewoon ten laste van het aandeel van de vrouw in de boedel.
4.11
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man met de afgifte van de bankpas aan haar kennelijk heeft bedoeld haar ‘het nodige te verschaffen’ als bedoeld in artikel 1:81 BW, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de man op deze wijze aan de vrouw een onderhoudsbijdrage heeft willen verstrekken bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822 Rv, dan wel heeft willen voldoen aan een natuurlijke verplichting daartoe. Dat de man aan de vrouw de bankpas heeft gegeven nadat zij hem heeft aangeschreven over en heeft gewezen op zijn onderhoudsverplichting, heeft de vrouw niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van genoemd schrijven. In haar echtscheidingsverzoek van 15 februari 2012 - onder punt 8 - wordt weliswaar melding gemaakt van de toezegging van de man dat hij € 1.000,- per maand zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud, maar in het inleidend verzoekschrift is geen verwijzing opgenomen naar een afspraak die partijen in september 2011 bij het verstrekken van de bankpas aan de vrouw zouden hebben gemaakt, dan wel van de bedoeling van partijen daarbij. Het zou voor de hand hebben gelegen dat de vrouw in haar verzoekschrift hiervan melding had gemaakt, te meer nu zij ook in de periode tot de indiening van het verzoekschrift opnamen heeft gedaan. Tot slot heeft het hof laten meewegen dat het hof door een gebrek aan financiële gegevens van de vrouw over de betreffende periode niet heeft kunnen vaststellen dat dat de vrouw gezien haar inkomsten en uitgaven ook in die periode, waarin zij inwoonde bij een zoon dan wel op kamers woonde, behoefte heeft gehad aan een bijdrage van zijn zijde.
4.12
Het vorenstaande betekent dat het hof de rechtbank volgt in haar visie dat het volledige op 21 augustus 2013 op de rekening aanwezige spaarbedrag in de verdeling dient te worden betrokken, dat aan partijen ieder de helft daarvan toekomt en dat er geen reden is om de door de vrouw opgenomen bedragen geheel of ten dele in mindering te brengen op het aandeel van de man dan wel ten laste te brengen van de gemeenschap
de overbedelingssom
4.13
Het hof stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de voormalige echtelijke woning moet worden verkocht en dat de verkoop redelijkerwijs niet op korte termijn verwacht kan worden. Evenmin is in geschil dat partijen de - op termijn door verkoop te realiseren en dan pas vast te stellen - overwaarde moeten delen. Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen van de gemeenschap is de verdeling vastgesteld door middel van de afspraken die partijen op de comparitie hebben gemaakt en de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw uitgaande daarvan is overbedeeld.
4.14
Daarentegen is tussen partijen wel in geschil of de vrouw gehouden is om de man het bedrag van de reeds overeengekomen overbedeling nu te betalen of dat dit mag worden betaald door verrekening met haar aandeel in de eerst na verkoop te realiseren overwaarde van de voormalige echtelijke woning.
4.15
Alvorens nader op deze vraag in te gaan, wijst het hof er op dat - anders dan de vrouw betoogt de aan haar (en de man) toegedeelde vermogensbestanddelen, in het bijzonder het saldo van de hiervoor genoemde [a-bank] spaarrekening, niet kan worden beschouwd als enkel een voorschot op de afrekening van de boedel en dat eerst met de verdeling van de overwaarde sprake zal zijn van een definitieve vaststelling van de overbedelingssom. Ook omtrent de echtelijke woning hebben partijen immers een afspraak tot verdeling gemaakt, in die zin dat deze verkocht dient te worden waarbij partijen elk de helft van de overwaarde zullen ontvangen. Van een toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man nu of later is geen sprake. Het verzoek van de man om zijn aandeel in de boedel te ontvangen voor zover hij is onderbedeeld en de vrouw is overbedeeld, acht het hof niet onredelijk.
4.16
Wat betreft de overbedeling is het hof van oordeel dat bij de vaststelling van de hoogte daarvan rekening moet worden gehouden met het totaal van de verdeling uitgaande van de afspraken die partijen op de comparitie hebben gemaakt en de beslissingen van de rechter. Op basis hiervan komen aan ieder van partijen de volgende vermogensbestanddelen toe:
- aan de vrouw: de [a-bankspaarrekening] met een saldo van € 31.721,73; de polis [C] met een waarde van € 24.152,- en een [a-bank] privérekening met een saldo van € 715,96 zijnde in totaal € 56.589,69;
- aan de man: de auto met een waarde van € 8.650,- en een teruggave inkomstenbelasting ad € 1.068,- alsmede een aanslag inkomstenbelasting ad € 4.534,- die hij als eigen schuld voor zijn rekening dient te nemen, zijnde in totaal € 5.184,-
4.17
Waar ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde van € 30.886,85 is de vrouw overbedeeld en de man onderbedeeld voor een bedrag van € 25.702,85. Het hof zal dit bedrag voor de overbedeling in het dictum opnemen.
4.18
Met deze vaststelling is niet zonder meer gegeven dat de vrouw in redelijkheid ook gehouden is dit bedrag van de overbedeling op dit moment aan de man te vergoeden, geheel dan wel gedeeltelijk. Of en zo ja welk deel van de overbedelingsvordering de vrouw in redelijkheid op dit moment aan de man dient te vergoeden en welk deel mag worden voldaan bij de toekomstige verkoop van de voormalige echtelijke woning, zal het hof vaststellen met inachtneming van de hierna te noemen feiten en omstandigheden.
4.19
Gezien de verklaring van de vrouw ter zitting in hoger beroep, resteert een bedrag van € 15.800,- van de door haar ontvangen gelden van de spaarrekening bij de [a-bank] . Zij heeft geen verdere financiële reserves, terwijl haar financiële situatie niet zodanig is dat zij binnen afzienbare tijd enige financiële buffer zal kunnen opbouwen. De suggestie van de man dat de vrouw redelijkerwijs in staat moet zijn om een (aanvullend) bedrag te lenen, acht het hof niet realistisch en dat kan in redelijkheid ook niet van de vrouw gevergd worden, gezien de aan een dergelijke lening verbonden lasten.
4.2
De vrouw heeft de polis [C] toegedeeld gekregen ter waarde van € 24.152,- en zij ontvangt uit deze polis een uitkering van € 320,- bruto per maand. De keuze van de vrouw voor deze wijze van uitbetaling valt te billijken, gezien de bestemming van de polis en haar huidige financiële situatie.
4.21
Het hof acht verder niet aannemelijk dat de inkomens van partijen op dit moment min of meer gelijk zijn: het inkomen van de vrouw is ook met de uitkering van [C] , lager dan dat van de man. Verder zijn de woonlasten van de vrouw hoger dan die van de man, ook wanneer bij haar rekening wordt gehouden met de huurtoeslag en bij de man de verdere eigenaarslasten naast de hypotheekrente in aanmerking worden genomen.
4.22
Het hof is voorts van oordeel dat mag worden meegewogen dat weliswaar voor beide partijen een belangrijk deel van de gemeenschap (de overwaarde) nog vast zit in de voormalige echtelijke woning, maar dat de man op dit moment alleen het volledige gebruik en genot heeft van deze woning, ook van het aan de vrouw toekomende aandeel in de overwaarde. De man betaalt tegenover dit gebruik en genot de hypothecaire lasten en de overige eigenaarslasten, maar hij betaalt geen vergoeding aan de vrouw voor haar aandeel in (de overwaarde van) de woning terwijl dit gezien zijn lasten en de omvang van de overwaarde niet onredelijk zou zijn. In die zin heeft de man de feitelijke beschikking over een ‘renderend’ vermogensbestanddeel van de boedel.
4.23
Alles in ogenschouw nemende, acht het hof het redelijk om het bedrag van de overbedeling dat de vrouw thans aan de man dient te betalen vast te stellen door de waarde van de polis [C] thans, in afwachting van verdere verrekening ter gelegenheid van de verrekening van de overwaarde van de echtelijke woning na verkoop, buiten de verder te verdelen gemeenschap te houden. Wanneer deze waarde buiten beschouwing wordt gelaten, hebben de man en de vrouw elk recht op een bedrag van € 18.810,85 (€ 37.621,69 : 2). De vrouw heeft dan ontvangen € 32.437,69 en daarmee € 13.626,84 te veel en de man heeft dan ontvangen € 5.184,- en daarmee € 13.626,84 te weinig.
4.24
Het hof zal daarom bepalen dat de vrouw ter zake van de overbedeling aan de man een bedrag van € 25.702,85 dient te vergoeden waarvan een bedrag van € 13.626,84 binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking betaald moet worden en het restantbedrag van € 12.076,01 dient te worden voldaan bij de levering van de woning aan een derde. Het hof merkt hierbij nadrukkelijk op dat de vrouw bij haar betaling gerechtigd is om de alimentatie die de man op grond van de echtscheidingsbeschikking over de periode van 19 juli 2012 tot 6 oktober 2012 aan haar had moeten betalen maar nog niet heeft voldaan, te verrekenen.
* de slotsom
4.25
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen behoudens voor wat betreft de beslissingen die in het dictum onder punt 5.1 en 5.2 zijn gegeven ten aanzien van de echtelijke woning en de beslissing die onder 5.3 is gegeven ten aanzien van de schilderijen. Het hof zal verder beslissen als na te melden.
4.26
Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn, zal het hof ook in hoger beroep de proceskosten compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor een andere beslissing.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2014, behoudens voor wat betreft de beslissingen onder punt 5.1 en 5.2 ten aanzien van de echtelijke woning en de beslissing onder punt 5.3 ten aanzien van de schilderijen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
gelast de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
- de polis [C] met nummer [000001] zal worden toegedeeld aan de vrouw die de helft van de waarde aan de man zal vergoeden zodat hij een bedrag van € 12.076,- zal ontvangen;
- de voorlopige aanslag 2011 ten bedrage van € 4.534,- dient door de man als eigen schuld te worden voldaan waarbij hij de ontvangen teruggave van € 1.068,- mag behouden en ter zake van de restschuld van € 3.466,- de vrouw hem een bedrag van € 1.733- zal vergoeden;
- de auto wordt toegedeeld aan de man die de helft van de waarde aan de vrouw zal vergoeden, zodat de vrouw een bedrag van € 4.325,- zal ontvangen;
- de rekening bij de [a-bank] met nummer [000002] zal worden toegedeeld aan de vrouw die de helft van het saldo per 29 augustus 2011 aan de man zal vergoeden zodat de man een bedrag van € 357,98 zal ontvangen;
- de gezamenlijke rekening bij de [a-bank] met nummer [000000] zal op naam van de vrouw worden gezet dan wel zal worden opgeheven, terwijl de vrouw de helft van het saldo per 29 augustus 2011 aan de man zal vergoeden zodat de man een bedrag van € 15.860,87 zal ontvangen;
bepaalt dat de vrouw aldus is overbedeeld voor een bedrag van € 25.702,85 en dat zij hiervan aan de man een bedrag van € 13.626,84 dient te vergoeden binnen veertien dagen na datum van deze beschikking en aan hem het restantbedrag van € 12.076,01 dient te vergoeden op het moment van levering van de voormalige echtelijke woning aan een derde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. B.J.H. Hofstee en mr. R.Ch. Verschuur, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 augustus 2015.