Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De vrouw had in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend, en de rechtbank had bepaald dat de man € 1.560,- per maand aan de vrouw moest betalen als uitkering tot levensonderhoud, met een afbouwregeling die leidde tot nihil in 2022. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met elf grieven, terwijl de man incidenteel hoger beroep aantekende met vijf grieven. Het hof heeft de grieven gezamenlijk beoordeeld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelde dat haar behoefte aan levensonderhoud € 1.800,- netto per maand bedraagt, terwijl de man betoogde dat haar behoefte is verbleekt door de feitelijke scheiding sinds 2010. Het hof oordeelde dat de vrouw recht heeft op de eerder vastgestelde behoefte van € 1.800,- netto per maand, omdat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de behoefte is verbleekt.
Wat betreft de partneralimentatie oordeelde het hof dat de man € 1.552,- bruto per maand moet betalen, met een afbouwregeling die begint op 1 januari 2016 en eindigt op 1 januari 2021. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft, maar de echtscheiding is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.