ECLI:NL:GHARL:2015:6676

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
200.151.383/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing Hoge Raad inzake ontheffing gezag en voogdij over kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2015, betreft het een verzoek tot ontheffing van het gezag van de moeder over haar kind, na verwijzing door de Hoge Raad. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. van Vliet, verzoekt om het gezag te behouden, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als verweerders optreden. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij het hof eerder op 30 oktober 2014 een tussenbeschikking heeft gegeven. De Raad heeft in maart 2015 een rapport uitgebracht waarin de ontwikkeling van het kind wordt besproken, dat sinds 2007 uit huis is geplaatst en sinds 2010 in een pleeggezin verblijft. Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de zorg voor het kind adequaat te vervullen. Ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, weegt dit niet op tegen de stabiliteit en continuïteit die het pleeggezin biedt. Het hof heeft daarom besloten om de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch te bekrachtigen, waarbij de stichting tot voogd is benoemd. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van het kind, dat recht heeft op een veilige en stabiele omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.383
(zaaknummer rechtbank 's-Hertogenbosch 226785)
beschikking van de familiekamer van 10 september 2015
na verwijzing door de Hoge Raad
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Vliet te 's-Hertogenbosch,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord en Zuidoost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
en
[belanghebbenden],
beiden wonende te [woonplaats],
verder tezamen te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 oktober 2014 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad van 3 maart 2015, met als bijlage het raadsrapport van die datum;
- een brief van de raad van 9 maart 2015, ingekomen op 10 maart 2015, met als bijlage de
bereidverklaring voogdij van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering te Amsterdam als gevolg van het subsidiair verzoek van de raad deze tot
voogd te benoemen;
- een brief van de raad van 9 maart 2015 met als onderwerp ‘Wijziging bijlagen definitieve
rapportage’, ingekomen op 11 maart 2015, met bijlagen;
- een brief van de raad van 24 maart 2015;
- een brief van de raad van 9 maart 2015 met als onderwerp ‘Wijziging bijlagen definitieve rapportage’, ingekomen op 25 maart 2015, met bijlage.
1.3
Op 14 juli 2015 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van [A]. Namens de raad is [B] verschenen. Voorts is [C] namens de stichting verschenen. De pleegouders en de vader zijn behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
30 oktober 2014, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de volgende vragen:
1. draagt een ontheffing bij aan de positieve ontwikkeling van [kind] c.q. draagt de maatregel bij aan de opheffing van de bedreiging in de ontwikkeling?
2. zijn er mogelijke negatieve effecten te verwachten op de ontwikkeling van [kind] indien de moeder wordt ontheven van het gezag?
3. wat is het resultaat van voormelde belangenafweging c.q. is een verderstrekkende maatregel geïndiceerd?
4. indien een verderstrekkende maatregel is geïndiceerd, wie dient er dan belast te worden met de voogdij over [kind]?
5. welke bezoekregeling is onder de huidige omstandigheden het meest in het belang van [kind]?
2.3
De raad heeft op 3 maart 2015 rapport uitgebracht.
2.4
Het hof is, gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling over en weer
is verklaard, van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat de maatregelen van
ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, door de ongeschiktheid en onmacht van de moeder
om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, onvoldoende zijn om de ernstige
bedreiging van de belangen van [kind] af te wenden. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
2.5
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake
de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot
ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat
niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting
in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
2.6
[kind] is sinds december 2007 uit huis geplaatst. Zij heeft twee jaar in een kortverblijf pleeggezin gewoond en verblijft sinds 15 februari 2010 in het huidige pleeggezin. [kind] had bij aankomst in het huidige pleeggezin gedragsproblemen, die samenhingen met het onzekere opvoedingsklimaat dat haar ontwikkeling heeft gekenmerkt. Bij [kind] was sprake van een groot loyaliteitsconflict en hechtingsproblemen. [kind] heeft lange tijd erg sociaal wenselijk gedrag laten zien in het pleeggezin. Zij was overdreven volgzaam, stemde haar gedrag af op anderen en bleef afstand houden tot anderen. Emoties waren niet of nauwelijks af te lezen aan [kind]. Volgens het raadsrapport van 3 maart 2015 heeft [kind] de afgelopen jaren in het pleeggezin een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De hechting en het vertrouwen in het pleeggezin is toegenomen. [kind] voelt zich thuis in het pleeggezin en zij heeft thans goede contacten met de pleegouders, de pleegbroer en de pleegzus. Zij durft beter haar eigen mening te geven en zich te uiten. [kind] doet het goed op school, heeft veel vriendinnen en doet aan sport. De inbedding van [kind] in het pleeggezin verloopt positief.
2.7
Voor [kind] is het belangrijk dat er duidelijkheid komt over haar verblijf in het pleeggezin, om stabiliteit en continuïteit voor haar te garanderen. Het hof is met de raad van oordeel dat (on)voorwaardelijke terugplaatsing van [kind] bij de moeder thuis niet haalbaar is en niet in het belang van [kind] is. Het hof erkent dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat zij een sterke affectieve relatie met [kind] heeft. Echter, het feit dat de moeder haar leven heeft gebeterd, weegt niet op tegen het belang van [kind] om op te groeien in een stabiel pleeggezin en in een stabiele sociale omgeving.
De afgelopen jaren is gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is om in te spelen op de
specifieke behoeften van [kind], omdat zij vanuit zichzelf onvoldoende in staat is om aan te
sluiten bij de persoonlijke belevingswereld van [kind]. De moeder kan nog steeds impulsief
zijn, ondanks de positieve ontwikkelingen in haar leven. Zij maakt dan ondoordachte keuzes
en verlangt van [kind] dat zij hier makkelijk in meegaat. Daarbij komt dat de moeder haar
verdriet over de uithuisplaatsing van [kind] en hoe die destijds is verlopen boven het belang
van [kind] plaatst. De moeder deelt dit verdriet telkens met [kind] en doet belastende
uitspraken tegen [kind] over een mogelijke thuisplaatsing. De moeder heeft de afgelopen
jaren verschillende relaties gehad die ook direct bij de bezoekcontacten met [kind] zijn
betrokken. De moeder vindt het voorts erg lastig om ouder op afstand te zijn. De moeder kan
de uithuisplaatsing van [kind] niet ondersteunen, waardoor het loyaliteitsconflict van [kind]
blijft bestaan. [kind] heeft de behoefte om te weten dat zij in het pleeggezin, waar zij al
jaren woont en waarin zij zich goed ontwikkelt, kan blijven wonen. [kind] houdt van de
moeder maar ook van de leden van het pleeggezin. Ze kan en wil niet tussen hen kiezen,
zolang de moeder haar geen toestemming geeft om op te mogen groeien in het pleeggezin.
2.8
Door de gezagontnemende maatregel komt er meer duidelijkheid voor [kind] en de
moeder en is het voor hen beiden duidelijk dat het verblijf in het pleeggezin niet meer ter
discussie gesteld hoeft te worden. Hiermee kunnen de positieve ontwikkelingen van [kind]
worden bestendigd en uitgebreid.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen, daaronder begrepen de benoeming van de stichting tot voogd, dit overeenkomstig het primaire verzoek van de raad en nu het hof ambtshalve bekend is met de - voorlopige (voor de duur van twee jaar geldende) - certificering van de stichting.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep,
na verwijzing door de Hoge Raad:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 augustus 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Smeeïng-Van Hees, en is op 10 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.