In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z] te Zwitserland, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2014. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende, opgelegd over het jaar 2003, gegrond verklaard en de boete vernietigd. De Inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 403.244, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.030.097 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 494.677. Na bezwaar werd de navorderingsaanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur.
Tijdens de zitting op 21 april 2015 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door prof. dr. [A] en de Inspecteur door drs. [E]. De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht een uitdeling van winst heeft aangenomen bij de overdracht van een obligatielening aan de vennootschap [L] tegen een schuldigerkenning van € 2.100.000. De Inspecteur stelde dat de obligatielening geen waarde had, terwijl belanghebbende betoogde dat de waarde gelijk was aan de schuldigerkenning.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de obligatielening geen waarde had en dat er geen sprake was van een uitdeling van winst. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, waardoor de navorderingsaanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Tevens werd de boetebeschikking vernietigd en de proceskosten vergoed.