Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.172.959
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/282904)
hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] heeft COPD-klachten. Hij ontvangt een AOW-uitkering van € 958,71 netto per maand.
Op 13 augustus 2014 is de eigen woning van [appellant] verkocht. Na verkoop bleef een restschuld over aan SNS Bank van € 23.970,10. [appellant] bewoont thans een seniorenwoning.
Sinds 30 september 2014 maakt hij gebruik van budgetbeheer.
€ 8.650,- en een vanaf 2009 opgelopen schuld aan [bedrijf] wegens onbetaald gelaten huur van een bedrijfsbus van in totaal € 31.199,-.
Tot de totale schuldenlast van [appellant] behoren verder nog twee - niet op de crediteurenlijst vermelde - schulden in verband met een door [appellant] op 29 augustus 2010 aangegane lening bij zijn broer van € 16.000,- en een op 8/9 augustus 2011 aangegane lening bij een nichtje van
€ 8.000,-.
heeft geen recente jaarstukken van zijn onderneming overgelegd, welke stukken volgens [appellant] ook niet zijn opgemaakt. [appellant] heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende administratieplicht. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geen goed inzicht gekregen in de financiën van de onderneming van [appellant] . Reeds hierom heeft [appellant] de goede trouw niet aannemelijk gemaakt, aldus de rechtbank.
Daarnaast was volgens [appellant] zijn bedrijf al zeker drie jaar niet meer rendabel. Het is onduidelijk waarom [appellant] desondanks nog een BBZ-krediet is aangegaan, nog aanzienlijke bedragen heeft geleend van familie en nog een aantal jaren dagelijks, zonder hiervoor te betalen, een bedrijfsauto heeft gehuurd. Dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van deze schulden - die deels binnen en deels buiten de vijfjaarstermijn vallen - te goeder trouw is geweest, is door hem niet aannemelijk gemaakt, aldus de rechtbank.
Om zijn onderneming, inmiddels zonder eigen vermogen, in stand te houden en zoveel mogelijk van zijn crediteuren te kunnen (blijven) betalen, heeft [appellant] in 2011 bij de gemeente Arnhem een BBZ-krediet van € 9.000,- aangevraagd en toegekend gekregen. Verder heeft hij twee van de drie woonlagen van zijn toenmalige koopwoning verhuurd, waardoor hij maandelijks huurinkomsten genereerde en heeft hij in augustus 2010 en in augustus 2011 bij zijn broer en nichtje in totaal € 24.000,- geleend. Uiteindelijk zag [appellant] geen uitweg meer en heeft hij zijn onderneming per [datum] beëindigd.
Uitgaande van hetgeen door en namens [appellant] ten aanzien van het ontstaan en het oplopen van zijn schuldenlast is verklaard, is het hof voorts van oordeel dat [appellant] zijn onderneming, die volgens zijn verklaring tot 2008/2009 ‘nog net quitte kon draaien’, te lang heeft voortgezet. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] zonder eigen vermogen, met steeds meer vreemd geld (gebruik van hypothecair krediet op zijn eigen woning, het aanvragen van een BBZ-krediet en twee leningen bij familieleden), zijn onderneming heeft willen behouden, met als uiteindelijk resultaat een schuldenlast (inclusief voormelde leningen bij familie) van bijna € 110.000,-. Dit is naar het oordeel van het hof niet alleen achteraf, maar ook, en daar gaat het om, destijds al, in ieder geval vanaf 2010 toen hij om financiële redenen geen gebruik meer wilde maken van een boekhouder, als onverantwoord ondernemerschap aan te merken, hetgeen [appellant] redelijkerwijs had behoren te begrijpen. De daarmee verband houdende, binnen de zogeheten vijfjaarstermijn ontstane, schulden, waaronder de aanzienlijke schuld aan [bedrijf] , zijn naar het oordeel van het hof dan ook als niet te goeder trouw aan te merken en deze schulden staan thans reeds aan toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg.