In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herziening van een belastingaanslag. De belanghebbende, geboren in 1954, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 ontvangen, die door de Inspecteur was gehandhaafd. De belanghebbende had eerder geen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die zijn beroep ongegrond had verklaard. In 2012 diende hij een verzoek tot herziening in, dat door de rechtbank in 2013 werd afgewezen. De belanghebbende stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van de Belastingdienst uit 2005, waarin twijfels werden geuit over de aftrekbaarheid van hypotheekrente, geen nieuw feit was dat tot herziening kon leiden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de rechtbank een andere uitspraak zou hebben gedaan als deze informatie eerder bekend was geweest. De belanghebbende had ook de mogelijkheid om in hoger beroep of cassatie te gaan tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar had dit nagelaten. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.