ECLI:NL:GHARL:2015:7133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
15/00034, 15/00035, 15/00036
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing na Hoge Raad inzake naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten

In deze zaak gaat het om de naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting die zijn opgelegd aan belanghebbende, een autohandelaar, door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 412, zijn opgelegd voor de tijdvakken van 8 januari 2011 tot en met 7 januari 2012, 19 januari 2011 tot en met 18 januari 2012 en 20 januari 2011 tot en met 19 januari 2012. Daarnaast zijn er verzuimboeten opgelegd van € 412 per naheffingsaanslag. De rechtbank Breda heeft het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard, maar de boeten gegrond verklaard en verminderd. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, waarna de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het gebruik van een handelaarskenteken. Belanghebbende stelde dat de auto zonder haar toestemming door chauffeurs is gebruikt, maar het Hof oordeelde dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De Inspecteur heeft de boeten opgelegd conform de geldende regelgeving, en het Hof oordeelde dat de opgelegde boeten passend waren gezien de omstandigheden.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de boeten, en het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur is ongegrond verklaard. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft de beslissing van de rechtbank over het te vergoeden griffierecht in stand gelaten, omdat de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank enkel voor de boeten had vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00034, 15/00035 en 15/00036
uitspraakdatum: 22 september 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratie(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 december 2012, nummers AWB 12/4877, AWB 12/4878 en AWB 12/4880, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] bvte
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende zijn drie naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van elk € 412 over de tijdvakken 8 januari 2011 tot en met 7 januari 2012, 19 januari 2011 tot en met 18 januari 2012 en 20 januari 2011 tot en met 19 januari 2012. Bij beschikking is bij elke naheffingsaanslag een verzuimboete opgelegd van € 412.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en boeten gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en het beroep tegen de boeten gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de boeten verminderd tot € 5, € 17 en € 18.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft de naheffingsaanslagen verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.5
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 19 december 2014, nr. 14/00478 (hierna: het verwijzingsarrest) gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend voor wat betreft de boeten vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof).
1.6
Na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de Inspecteur een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft geen conclusie na verwijzing ingediend, ofschoon het Hof haar daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid heeft gesteld.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Hoge Raad ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] namens de Inspecteur. De griffier van het Hof heeft belanghebbende uitgenodigd op de zitting te verschijnen bij aangetekende brief van 30 juni 2015, die volgens de gegevens van PostNL op 1 juli 2015 om 9:47 uur is afgeleverd op het adres van belanghebbende. Belanghebbende is, alhoewel zij daartoe op de juiste wijze is uitgenodigd, zonder kennisgeving niet verschenen.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is autohandelaar en beschikt over een of meer kentekens als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet).
2.2
Op 7 januari 2012, op 18 januari 2012 en op 19 januari 2012 is geconstateerd dat met een sedert 3 januari 2012 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behorende personenauto (hierna: de auto) gebruik gemaakt werd van de weg zonder dat de auto was voorzien van een kenteken in de hiervoor in 2.1 bedoelde zin (hierna: handelaarskenteken).
2.3
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de hiervoor in 2.2 vermelde constateringen op de voet van artikel 69, tweede lid, van de Wet de onderwerpelijke naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, telkens berekend over een periode van twaalf maanden gerekend tot de dag van de constatering, en daarbij een verzuimboete opgelegd van 100 percent.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur de boeten terecht heeft opgelegd.
3.2
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende beantwoordt deze bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
De Inspecteur concludeert tot verdere vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar.
3.5
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In het geding na verwijzing staat vast dat de onderhavige naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Vaststaat ook dat bij het gebruik van de weg met de auto telkens niet was voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, van Wet geldende voorwaarde dat de auto moest zijn voorzien van een handelaarskenteken.
4.2
Daarmee staat voorts vast dat sprake is van verzuimen als bedoeld in artikel 70 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op de voet van deze wettelijke bepalingen kan de Inspecteur belanghebbende een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.920. In een beleidsregel van de Staatssecretaris is evenwel geregeld, voor zover hier van belang, dat de op te leggen verzuimboete maximaal 100 percent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet is betaald (paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Bij het opleggen van de onderhavige boeten heeft de Inspecteur zich hieraan gehouden.
4.3
Bij het opleggen van een verzuimboete speelt de vraag of sprake was van ‘opzet’ of ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende bij het begaan van het onderhavige verzuim geen rol. Wanneer evenwel sprake is van een situatie van ‘afwezigheid van alle schuld’ (hierna: avas), bestaat voor oplegging van een verzuimboete geen grond. Bij overtreding van een voorschrift dat wordt bestraft met een verzuimboete kan een belastingplichtige met vrucht een beroep doen op avas, indien hij feiten stelt en bij betwisting daarvan aannemelijk maakt, die meebrengen dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen (zie onder meer HR 10 april 2015, 14/05030, ECLI:NL:HR:2015:844).
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat de auto zonder haar toestemming en buiten haar medeweten is gebruikt door chauffeurs die regelmatig trucks bij haar komen ophalen. De chauffeurs hebben de sleutel van de auto uit de sleutelkast gehaald. De chauffeurs waren volgens belanghebbende in de veronderstelling dat de auto privé-eigendom was van [B] , enig aandeelhouder en directeur van belanghebbende. Belanghebbende heeft schriftelijke verklaringen en afschriften van de identiteitsbewijzen overgelegd van twee personen die verklaren chauffeur te zijn en die het voorgaande bevestigen.
4.5
De Inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat belanghebbende er onvoldoende toezicht op heeft gehouden dat de auto met handelaarskenteken werd gebruikt, terwijl belanghebbende op de hoogte was van de strikte voorwaarden die aan de in artikel 1, tweede lid, van de Wet bedoelde regeling zijn verbonden.
4.6
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Belanghebbende heeft onvoldoende maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de auto op zo’n wijze zou worden gebruikt, dat voldaan zou worden aan de voorwaarden van artikel 1, tweede lid, van de Wet. Zo heeft zij geen toezicht gehouden op het gebruik van de auto door de chauffeurs en heeft zij de chauffeurs ook niet geïnformeerd over de voorwaarden die aan het gebruik van de auto zijn gesteld.
4.7
Als uitgangspunt heeft te gelden dat in gevallen als het onderhavige naar de bedoeling van de wetgever een verzuimboete van 100 percent aan de belastingplichtige wordt opgelegd met inachtneming van het wettelijke maximum (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, nr. 13/00706, ECLI:NL:GHARL:2014:8772, rechtsoverweging 4.19). Dit neemt evenwel niet weg dat de bestuursrechter in belastingzaken in het kader van straftoemeting gehouden is om, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval, te beoordelen wat een passende en geboden sanctie is voor het verzuim dat door de belastingplichtige is begaan.
4.8
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld en gelijk de Inspecteur stelt, vormt de omstandigheid dat belanghebbende op de dagen van constatering de onderhavige auto slechts sinds korte tijd in zijn bezit heeft, geen grond voor matiging van de verzuimboete. De boete vormt immers niet zozeer een bestraffing voor het houden van de onderhavige auto en gebruik van de weg daarmee, maar voor het schenden door belanghebbende van de voorwaarden van de zogenoemde handelaarskentekenregeling (vgl. HR 19 december 2014, nr. 13/01874, ECLI:NL:HR:2014:3612). In dat licht bezien speelt de bezitsduur van de auto geen rol. Overige omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boeten zijn niet aannemelijk geworden.
4.9
Belanghebbende heeft het verzuim driemaal gepleegd. Het Hof ziet, mede gelet op artikel 5:8 van de Algemene wet bestuursrecht, geen aanleiding tot een matiging van de boeten. Een boete van € 412 (100 percent) per opgelegde naheffingsaanslag acht het Hof passende en geboden sancties voor de verzuimen die belanghebbende heeft begaan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Uit het verwijzingsarrest en hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen volgt, dat het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond moet worden verklaard. Het Hof ziet geen reden de Inspecteur te gelasten het door belanghebbende aan de Rechtbank betaalde griffierecht van € 310 te vergoeden. De Rechtbank heeft deze teruggave wel gelast. Deze beslissing van de Rechtbank kan het Hof niet vernietigen, omdat de Hoge Raad de beslissing van de Rechtbank uitsluitend voor wat betreft de boete heeft vernietigd en daarmee de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, waaronder de beslissing over het te vergoeden griffierecht, in stand heeft gelaten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de boeten en
– verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 15 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24-09-2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.