Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
mr. E.M. Simonova, eveneens kantoorhoudend te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- (nadat verstek was verleend en dit verstek vervolgens was gezuiverd) de memorie van grieven tevens akte wijziging van eis (met producties),
het Eindvonnis (van 31 juli 2013 in de procedure met kenmerk 189487 / HA ZA 11-928), behoudens het bepaalde in rechtsoverweging 3.1 van het Eindvonnis, vernietigt, voor recht verklaart dat de Notaris jegens [Q] onrechtmatig heeft gehandeld door het laten passeren van de akte van [in 2006] tussen [R] enerzijds en [S] en [T] anderzijds, en:
- (primair) de Notaris veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 662.876,94, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente aan [appellant];
- (subsidiair) de Notaris veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 317.078,03, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente aan [appellant];
- (meer subsidiair) de Notaris veroordeelt tot betaling van een bedrag van
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de grieven in het incidenteel appel gegrond te verklaren, het tussenvonnis en eindvonnis voorzover bestreden te vernietigen en [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties;
- het principaal appel te verwerpen en de vonissen waarvan beroep – voorzover niet in incidenteel beroep bestreden- te bekrachtigen;
- [appellant] tevens te veroordelen in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van het vonnis zal dienen plaats te vinden, vermeerderd met een bedrag van € 68,- vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen dagen na aanzegging van de nakosten aan [appellant] tot de dag der voldoening."
3.De beoordelingnietigheid appeldagvaarding
wijziging van eis
vaststaande feiten
2 januari 2013 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht (met uitzondering van grief XV in principaal appel, waarover hierna meer) en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. In hoger beroep kan dan ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan die, aangevuld met andere feiten en rekening houdend met genoemde grief XV in principaal appel, op het volgende neerkomen.
[vader].
"Op donderdag 22 december jl. hebben wij als kinderen van mevrouw [R] wonende aan de [weg 2] 1 te [woonplaats 2] via derden vernomen dat mevrouw [appellant] voornemens is een gedeelte van onze ouderlijke woning te verkopen dan wel reeds een voorlopig koopcontract heeft getekend met de heer [S] wonende aan de [weg 2] 3. Gezien de voorgeschiedenis en ondermeer op basis van de akte van boedelbeschrijving en gewekte verwachtingen hadden wij als kinderen hierin dienen te worden betrokken en hiervan op de hoogte te worden gesteld.
Tegelijkertijd constateren wij tezamen met onze neven dat zij als erfgenamen van de heer [X], zijnde de broer van de heer [vader], het recht hebben op eerste koop van de boerderij. E.e.a. is notarieel vastgelegd bij verscheiden notaris Mr. [notaris 1] te [plaats 2], thans overgenomen door notaris Mr. [notaris 2] te [plaats 2]. Wij wijzen u er op dat verkoop dus niet rechtmatig kon en kan plaatsvinden.
Voorstaand feit in ogenschouw nemend, dient de voorgenomen verkoop van de boerderij tot aan het moment waarop aan de voorwaarden, zoals deze o.a. zijn vastgelegd in de voornoemde akte is voldaan, tot nader orde te worden uitgesteld of te worden teruggedraaid. Naar wij begrepen hebben, was u van het vorenstaande gedeeltelijk dan wel geheel op de hoogte, althans dat had u behoren te zijn. Voor eventuele schade behouden wij ons zekerheidshalve alle rechten voor.
Gebleken is naar onze mening dat het terzake doende vooronderzoek door u als notaris niet naar behoren is uitgevoerd en u zult alsnog aan deze verplichting dienen te voldoen. Daar wij als erfgenamen vernoemd zijn in de akte van boedelbeschrijving d.d. 26 februari 1991 van de heer
[vader] en er een recht van eerste koop is op de boerderij, rust op u de plicht om ons niet alleen naar behoren te informeren, maar dient ook het recht van eerste koop gerespecteerd te worden.
Wij zien uw reactie dan ook gaarne binnen 14 dagen na dagtekening tegemoet."
"Volledigheidshalve verwijs ik uitdrukkelijk naar de tekst van de bepalingen van het eerste recht van koop, ingeval u niet binnen de gestelde termijn op de voorgeschreven wijze reageert"
en schreef verder dat hij vanzelfsprekend bereid was een en ander in een gesprek toe te lichten.
“In principe heb ik belangstelling voor de aankoop van het te verkopen gedeelte van de woonboerderij, mits uit de nog uit te voeren taxatie een prijs komt die mij convenieert.
mr. [notaris 2] verleden, blijkt dat ik als enige tot het eerste recht van koop gerechtigd ben.”
"voor verkoper bestaan tegenover derden geen verplichtingen uit hoofde van een voorkeursrecht, optierecht (…), behoudens het partijen bekende eerste recht van koop, zoals overeengekomen en verwoord in een akte van verdeling (…), komende alle (financiële) gevolgen van het niet-nakomen van dat eerste recht van koop geheel voor rekening en risico van verkoper".
"zij -volledig op de hoogte zijnde van de geldende bepalingen met betrekking tot het eerste recht van koop ten behoeve van u - geen verdere uitvoering wenst te geven aan (de regeling van) het eerste recht van koop".
fl. 150.000,-, betaalt en dat [Q] afstand doet van het "recht van koop" zoals opgenomen in de akte van scheiding en deling van [in 1978]. [Q] en [R] doelden daarmee op het recht ten aanzien van het niet verkochte deel van het perceel.
"- dat [Q] door het handelen van de Notaris, meer specifiek door het passeren van de Akte
door de Notaris, (mogelijk) schade heeft geleden en daardoor (mogelijkerwijs) een vordering
heeft op de Notaris, hierna te noemen: "de Vordering";
- dat [Q] de Vordering wenst over te dragen aan [appellant], gelijk [appellant] de Vordering overgedragen
wenst te krijgen, waardoor [Q] en [appellant] de onderhavige akte van cessie wensen op te maken;
- dat [appellant] in het kader van de overdracht van de Vordering geen tegenprestatie verschuldigd is aan
[Q]."
"7.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [R], door een gedeelte van het ten processe bedoelde onroerende goed aan een derde te verkopen zonder klaagster in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van haar recht van eerste koop (…) haar verplichtingen met betrekking tot dit eerste recht van koop van klaagster niet is nagekomen.
Ook staat vast dat de notaris op de hoogte was van dit eerste recht van koop van klaagster. Voorts wist de notaris dat [R] tot verkoop van een gedeelte van het onroerend goed waarop dit recht van eerste koop van klaagster rustte, was overgegaan zonder klaagster de mogelijkheid te geven van dit recht gebruik te maken. Met andere woorden: bij het passeren van de leveringsakte wist de notaris dat [R] handelde in strijd met voor haar geldende verbintenisrechtelijke verplichtingen.
7.4. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de notaris zijn dienst, bestaande uit het passeren van de akte van levering waarbij het gedeelte van ten processe bedoelde onroerend goed dat door [R] aan een derde was verkocht werd geleverd, had moeten weigeren. Door de overdracht van het verkochte werd klaagster, gelet op de wijze waarop [R] met het eerste recht van koop van klaagster was omgegaan, in haar belangen immers ernstig geschaad.
7.5. Door de notaris is nog als verweer gevoerd dat klaagster bij brief van 22 februari 2006 niet duidelijk had gemaakt of zij zich nu wel of niet van haar eerste recht van koop wilde bedienen en dat het niet op zijn weg lag daarover uitsluitsel te vragen.
7.6. Dit verweer wordt verworpen: als de notaris uit de brief van 22 februari 2006 niet kon afleiden wat klaagster wilde, was het aan de notaris om bij klaagster daarnaar te informeren”.
grief XV in principaal appelop hetgeen de rechtbank bij de vaststelling van de feiten over de akte van cessie heeft overwogen. [appellant] heeft in zoverre geen belang meer bij bespreking van de grief. Op enkele onderdelen van de toelichting op de grief komt het hof nog terug, omdat die onderdelen van belang zijn voor de bespreking van de overige grieven.
procedure in eerste aanleg
tussenvonnis van 2 januari 2013overwogen dat [geïntimeerde], onder meer gelet op het feit dat hij op de hoogte was van het eerste recht van koop van [Q] en van het feit dat [R] willens en wetens tot verkoop was overgegaan zonder dat recht van [Q] te respecteren en het hem duidelijk was dat [Q] belangstelling had voor de aankoop van het perceel, een zorgplicht had jegens [Q]. Door zonder [Q] eerst te berichten de akte van levering te passeren, heeft [geïntimeerde] zijn zorgplicht jegens [Q] geschonden, en daarmee onrechtmatig jegens [Q] gehandeld, aldus de rechtbank. De rechtbank stelde [appellant] in de gelegenheid zijn schade nader te specificeren.
eindvonnis van 31 juli 2013overwogen dat [appellant] zijn schade onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Q] door de akte van levering te passeren en de vordering van [appellant] voor het overige afgewezen, onder compensatie van kosten.
bespreking van de grieven
Ook is - met name indien onduidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag of de koper onrechtmatig handelt jegens de derde - van belang of de notaris bekend is met het belang van de derde bij handhaving van zijn recht en in hoeverre de notaris door zijn handelen of nalaten de derde de gelegenheid heeft geboden, of juist heeft ontnomen, om tijdig rechtsmaatregelen te nemen ter verzekering van zijn rechten. In dat verband speelt een rol of de notaris de derde correct heeft geïnformeerd over diens rechten en de voorgenomen levering.
22 februari 2006, maar heeft zonder [Q] van tevoren van op de hoogte te stellen de akte van levering op [in 2006] gepasseerd.
zou informeren over de verdere procedure en dat, zolang zij daaromtrent niets van [geïntimeerde] had gehoord, geen stappen zouden worden ondernomen die de realisering van het door haar ingeroepen recht zouden bemoeilijken. Door onder die omstandigheden geen navraag te doen bij [Q] naar haar bedoelingen met haar brief van 22 februari 2006 en door haar niet voorafgaand aan de levering te informeren over de beslissing van [R] (en [S] en [T]) om te leveren, heeft hij haar de mogelijkheid ontnomen om tijdig rechtsmaatregelen (zoals het leggen van conservatoir beslag of het aanhangig maken van een procedure in kort geding) te treffen. Juist in een situatie als deze, waarin sprake was van tegengestelde belangen zonder dat het [geïntimeerde] op voorhand duidelijk was welke belangen het zwaarste dienden te wegen, had [geïntimeerde] zich terughoudend dienen op te stellen en [Q] de mogelijkheid dienen te bieden desgewenst rechtsmaatregelen te treffen. Door zijn handelwijze heeft [geïntimeerde] [Q], naar het oordeel van het hof, echter juist “op het verkeerde been gezet”.
de grieven I en XIII in principaal appelveronderstelt, niet miskend. Deze grieven falen dan ook. Gelet op het vorenstaande kan in het midden blijven of [appellant], afgezien van de aan hem gecedeerde vordering, aanspraak heeft op vergoeding van schade die hij zelf heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens hem. Het staat [appellant] vrij om betreffende deze schade [geïntimeerde] alsnog in rechte te betrekken.
“Door gebruik te maken van het eerste recht van koop van de boerderij aan de [weg 2] 2 te [woonplaats 2] was ik (…) voornemens de boerderij te kopen en aan mijn neef, de heer [appellant], door te verkopen zodat ik de mogelijkheid zou krijgen de boerderij in het bezit van de familie [appellant] te houden.
De levering krachtens het recht van eerste koop is mij niet gegund door de verkoopster (…).
De boerderij is zonder mij hierover in kennis te stellen aan een derde verkocht.
Financiële schade:Op grond van de akte van verdeling van [in 1978] is [R] voor iedere overtreding van enige bepaling ten aanzien van het recht van eerste koop een boete ad f. 150.000,00 (€ 68.067,03) verschuldigd. [R] heeft de in voormelde akte vermelde bepalingen vier maal overtreden.
Aangezien ik maar één maal het boete bedrag ad € 68.067,03 heb ontvangen is mijn financiële schade
3 x € 68.067,03 = € 204.201,09 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de overtreding is begaan.
Het is nooit mijn bedoeling geweest om de boerderij aan een ander te verkopen dan mijn neef. Het doel van de aankoop is aansluitend geweest om de boerderij in de familie te behouden. Daar wilde ik geen kosten voor maken. Daarom is met mijn neef afgesproken dat hij mij het meerdere zou betalen, dat ik aan kosten zou moeten maken en dat zij dit uiterlijk zou betalen als hem de boerderij door mij geleverd werd. Daarom heeft hij die kosten ook als het ware voorgeschoten. Hij moest die immers uiteindelijk toch betalen. Omdat de levering niet kon plaatsvinden, omdat ik de boerderij niet kon aankopen, zou ik hem eigenlijk terug moeten betalen, maar het resultaat daarvan zou ons beider bedoeling niet zijn. Daarom is vervolgens de vordering op onder andere de notaris overgedragen aan mijn neef. Hij kon dat allemaal ook het beste regelen.”
Uit de stellingen van [appellant], die zich op deze verklaring heeft beroepen, volgt dat [Q] met deze schriftelijke verklaring de afspraken tussen haar en [appellant] correct heeft weergegeven. Het hof gaat daarvan uit. In dit verband overweegt het hof dat [appellant] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat hij de litigieuze onroerende zaak zou kopen voor het bedrag dat [Q] ervoor diende te betalen. Zijn advocaat heeft aangevuld dat [Q] dan tevens de kosten diende te vergoeden die [appellant] had gemaakt ten aanzien van de verwerving van de onroerende zaak.
Dat sluit aan bij de strekking van de verklaring van [Q], die er op neerkomt dat zij
de onroerende zaak aan [appellant] zou verkopen voor het bedrag dat zij er voor had betaald, vermeerderd met de door haar gemaakte kosten van verwerving, welke kosten door [appellant] zouden worden voorgeschoten. Het hof heeft begrepen dat [appellant] deze kosten, waaronder de (aanzienlijke) advocaatkosten, ook daadwerkelijk heeft betaald. [appellant] heeft dat bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd verklaard.
onderdeel 1, van uit dat [R] in de hypothetische situatie de onroerende zaak aan [Q] zou hebben geleverd. Hij vergelijkt de feitelijke situatie immers steeds met de (hypothetische) situatie dat de onroerende zaak aan [Q] zou zijn geleverd. [geïntimeerde] heeft dat weersproken. In eerste aanleg heeft hij betoogd dat indien [geïntimeerde] had geweigerd zijn medewerking te verlenen [S] en [T], op grond van hun oudere recht op levering, alsnog de levering van de aan hen verkochte roerende zaak hadden kunnen afdwingen (vgl. de antwoordakte d.d. 27 maart 2013 van [geïntimeerde] onder 12). Volgens [geïntimeerde] kan er dan ook niet van worden uitgegaan dat [Q] in de hypothetische situatie de onroerende zaak wel zou hebben verworven. Van schade (als gevolg van het handelen van [geïntimeerde]) is om die reden geen sprake, aldus [geïntimeerde].
[geïntimeerde] [Q] daartoe wel in de gelegenheid had gesteld - door haar tijdig voor de beoogde levering te laten weten dat [R] ondanks het door [Q] gedane beroep op het recht van eerste koop toch aan [S] en [T] wilde leveren - zou [Q] daarmee de eigendom van de onroerende zaak nog niet hebben verworven. Zij zou dan [R], van wie niet ter discussie staat dat zij niet wilde leveren aan [Q], hebben moeten dagvaarden tot levering en naar redelijke verwachting ook [S] en [T] hebben gedagvaard, om een levering aan [S] en [T] te voorkomen. Indien [S] en [T] niet door [Q] in rechte zouden zijn betrokken, zouden zij naar redelijke verwachting zijn tussengekomen in de procedure tussen [R] en [Q], dan wel - indien conservatoir beslag tot levering zou zijn gelegd - tegen dat beslag zijn opgekomen. In elk geval kan er van worden uitgegaan dat [Q] enerzijds en [S] en [T] anderzijds in rechte tegenover elkaar zouden hebben gestaan.
onderdeel 2(de advocaatkosten en andere kosten) geldt als uitgangspunt dat de onroerende zaak niet aan [Q] zou zijn geleverd indien [geïntimeerde] wel zorgvuldig zou hebben gehandeld. Tevens geldt als uitgangspunt dat [Q] in die situatie naar redelijke verwachting procedures zou hebben gevoerd om te proberen de eigendom van de onroerende zaak te verwerven. Ten slotte dient ook bij dit schadeonderdeel er van te worden uitgegaan dat, gelet op de aard van de overeenkomst tussen [Q] en [appellant] (indien een definitieve overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen, zoals [appellant] stelt maar [geïntimeerde] betwist), [appellant] het risico droeg dat het beoogde resultaat (levering van de onroerende zaak aan [Q] en doorlevering aan [appellant]) niet zou worden bereikt.
heeft in overleg met [Q] gehandeld. Hij heeft om die reden niet zonder bevoegdheid, in de zin van artikel 6:198 BW, gehandeld.
Bovendien staat de aard van de overeenkomst tussen [Q] en [appellant] er aan in de weg dat [appellant] aanspraak heeft op een vergoeding van door hem bestede tijd. Zoals hiervoor is overwogen, droeg [appellant], en niet [Q], het risico dat de door hen beoogde transactie niet zou worden gerealiseerd.
Ten slotte heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij inkomsten is misgelopen vanwege zijn inspanningen de onroerende zaak te verwerven. Het enkele feit dat hij zijn vrije tijd ook anders had kunnen besteden, betekent nog niet dat [appellant] schade heeft geleden. De Hoge Raad heeft in situaties van letselschade aangenomen dat onder omstandigheden voor vrije tijd die wordt besteed aan de verpleging en verzorging een vergoeding (tot de daardoor bespaarde kosten) als schade in aanmerking kan worden genomen, maar het hof ziet geen reden om die regel van overeenkomstige toepassing te achten op de situatie die hier aan de orde is, waarin [appellant] zijn vrije tijd heeft besteed aan het verwerven van een woning. Het hof laat dan nog daar dat niet aannemelijk is geworden dat de door [appellant] verrichte werkzaamheden door een professional plegen te worden verricht tegen het door [appellant] in rekening gebrachte tarief. In dit verband brengt het hof in herinnering dat [appellant] voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 39.150,- in rekening heeft gebracht.
Conclusie
Grief XIV in het principaal appel, die zich keert tegen deze beslissing, faalt. [appellant] wordt verwezen in de kosten van het principaal appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief VII), te vermeerderen met het nasalaris en wettelijke rente over het nasalaris (over de proceskosten zelf is geen wettelijke rente gevorderd), [geïntimeerde] in die van het incidenteel appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief VII).