Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
4 december 2013 (verstekvonnis) en 26 maart 2014 (verzetvonnis) die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- de pleidooien van 2 september 2015 overeenkomstig de pleitnotities.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Anders dan [appellant] heeft aangevoerd geldt daarmee niet uitsluitend bij aanvang van de dienstbetrekking de functie-eis van het beschikken over een geldig rijbewijs, maar dient de weginspecteur ook gedurende zijn dienstverband te beschikken over een geldig rijbewijs.
bedongenarbeid niet uitvoeren op de bijrijdersstoel. Of het in 10 of 20% van de gevallen voorkomt dat een inspecteur als bijrijder optreedt, zoals Grontmij heeft aangevoerd, en dan nog uitsluitend in geval van leegloop van de werkzaamheden van de weginspecteurs, dan wel dat het 30% of meer betreft, zoals [appellant] heeft aangevoerd, kan daarmee in het midden blijven.
bedongenwerkzaamheden als weginspecteur zou hebben kunnen uitvoeren, stuit deze stelling af op het hiervoor gegeven oordeel van het hof dat het uitvoeren van weginspecties vanuit de bijrijdersstoel niet mogelijk is. Anders dan [appellant] heeft betoogd was Grontmij als werkgever dan ook niet gehouden daaraan medewerking te verlenen. Dat [appellant] bereid zou zijn geweest de kosten van de student voor zijn rekening te nemen, zoals hij heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Immers, deze stelling veronderstelt dat [appellant] vanuit zijn positie in de bijrijdersstoel in staat zou zijn werkzaamheden als weginspecteur te verrichten, waarvan het hof hiervoor heeft overwogen dat dit niet mogelijk is. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te zeggen dat hij op de bijrijdersstoel
passendewerkzaamheden als notulist zou hebben kunnen uitvoeren maar dat Grontmij ten onrechte geen medewerking heeft willen verlenen, hetgeen van haar als goed werkgever mocht worden verwacht, verwerpt het hof ook deze stelling. Van Grontmij behoefde in redelijkheid niet te worden verwacht dat zij haar bedrijfsvoering aldus zou aanpassen. Het staat immers vast dat zij vanuit kostenoverwegingen studenten als bijrijder inschakelde en slechts in uitzonderingsgevallen, namelijk als voor hen geen gewone werkzaamheden beschikbaar waren, een andere weginspecteur als bijrijder liet optreden. Of een alternatief zou zijn geweest dat een andere weginspecteur de inspectie uitvoerde, kan in het midden blijven nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] zich bereid heeft verklaard de daaraan verbonden (meer)kosten voor zijn rekening te nemen. In zoverre is het ontslag ook niet als kennelijk onredelijk aan te merken.
6.De slotsom
€ 4.893,-(3 punten x tarief IV)
7.7. De beslissing
29 september 2015.