In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 11 december 2014 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 ontvangen, waarbij de Inspecteur de ouderschapsverlofkorting niet had verleend. Belanghebbende had in 2011 verlof opgenomen, maar de Inspecteur stelde dat hij geen recht had op de korting omdat hij geen kind had dat jonger was dan acht jaar. Het Hof heeft op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan en geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op de ouderschapsverlofkorting, omdat de wettelijke voorwaarden niet zijn vervuld. Het Hof volgde belanghebbende niet in zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de onvolledige informatie van de Belastingdienst niet bindend was. Daarnaast heeft het Hof het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil niet was overschreden. De aanslag en de beschikking heffingsrente blijven in stand, en het hoger beroep is ongegrond verklaard.