Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerster tegen het incidentele verzoek van de man, tevens verzoekster in het incidentele verzoek,
1.De procedure
- het verzoek van de man ex artikel 223 Rv, ingekomen op 29 juli 2015, bij verweerschrift in hoger beroep in de hoofdzaak;
- een journaalbericht van mr. Peters van 10 september 2015 met bijlage, ingekomen op 11 september 2015;
- het verweerschrift van de vrouw op voormeld verzoek van de man, ingekomen op 16 september 2015;
- het verzoekschrift van de vrouw houdende een verzoek ex artikel 223 Rv, ingekomen op 18 september 2015.
2.De vaststaande feiten
- de woning en de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], aan de vrouw toe te delen en de overwaarde met elkaar te verrekenen, met inachtneming van een waarde van € 600.000,-, waarbij geldt dat het passeren van de akte van verdeling en levering niet eerder dient plaats te vinden dan nadat de man is ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning en de bedrijfsruimte rustende hypothecaire schuld;
- de woning en de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], te verkopen aan een derde, indien op (uiterlijk) 17 februari 2015 blijkt dat de vrouw niet in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen en/of de man niet kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning en de bedrijfsruimte rustende hypothecaire schuld;
- ingeval van verkoop van de woning en de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], zich gezamenlijk te wenden tot een makelaar. De man dient alsdan de namen van drie makelaars aan de vrouw kenbaar te maken en de vrouw dient er daarvan één te kiezen;
- met de verkoopopbrengst van de woning en de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], de daarop rustende hypothecaire schuld af te lossen en de uiteindelijke overwaarde met elkaar te verrekenen, en
3.De verzoeken
4.De beoordeling van de verzoeken
5.De beslissing
C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 13 oktober 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.