Uitspraak
[appellant],
[appellant] ,
1.[geïntimeerde] ,
[geïntimeerde],
school,
[geïntimeerden],
1.Het verdere geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingnieuwe samenstelling
nieuwe productie
deskundigenbericht
In rechtsoverweging 2.14 heeft het hof geconcludeerd dat bewezen is dat [geïntimeerde] [appellant] toen [appellant] op de grond in de bus zat aan de kleding in de buurt van de nek omhoog heeft getrokken en vervolgens hardhandig door het gangpad de bus uit heeft getrokken.
In rechtsoverweging 2.15 heeft het hof het volgende overwogen:
"De slotsom is dat het hof uitgaat van de volgende toedracht:- [appellant] is in de bus over twee stoelen geklommen, daarbij ten val gekomen en, zonder over de kop te slaan, in het gangpad van de bus terechtgekomen;- [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens aan de kleding bij de nek omhoog getrokken en heeft [appellant] terwijl hij hem aan de kleding bij de nek vasthad hardhandig door het gangpad naar buiten getrokken.Bij die toedracht kan ervan worden uitgegaan dat bij de val in het gangpad geen sprake is geweest van een geweldsinwerking op de nek en bij het naar buiten trekken van [appellant] wel."In de concept vraagstelling heeft het hof aansluiting gezocht bij dit oordeel over de feiten door het begrip ongeval in de vraagstelling te definiëren als
"de gebeurtenis op 16 januari 2006, waarbij de heer [geïntimeerde] betrokkene toen deze op de grond in het gangpad van de schoolbus zat, aan de kleding bij de nek omhoog heeft getrokken en hem vervolgens terwijl hij betrokkene aan de kleding bij de nek vasthad hardhandig door het gangpad van de bus naar buiten heeft getrokken."
Het hof overweegt allereerst dat [geïntimeerden] zich ook hebben beroepen op een brief van de medisch adviseur van [appellant] . Volgens [appellant] berust de door [geïntimeerden] aangehaalde passage uit deze brief op een kennelijke verschrijving. Het hof acht dat ook aannemelijk, nu uit de passage volgt dat de medisch adviseur aansluit bij rechtsoverweging 2.15 van het hof en op basis van die rechtsoverweging concludeert dat het hof ook heeft vastgesteld dat bij de val van [appellant] sprake is van een geweldsinwerking op de nek. In rechtsoverweging 2.15 heeft het hof nu juist vastgesteld dat bij de val in het gangpad geen sprake is van een geweldsinwerking op de nek.
Het hof wijst er vervolgens op dat het aan het hof, en niet aan de medisch deskundige, is om de feitelijke toedracht van het incident vast te stellen op basis van het voorhanden bewijsmateriaal. In de vraagstelling aan de medisch deskundige dient de door het hof vastgestelde feitelijke toedracht uiteraard het uitgangspunt te zijn. Wanneer de deskundige
op basis van zijn onderzoek tot het oordeel komt dat de feitelijke toedracht en/of de impact daarvan (mogelijk) anders is dan het hof heeft vastgesteld, staat het hem uiteraard vrij daarvan melding te maken in zijn rapport. De slotvraag biedt daartoe alle ruimte. Het hof kan dan beoordelen of er reden is om terug te komen op zijn eerdere oordeel over de (impact van de) toedracht van het incident.
Het hof zal de aanpassingen waarover partijen het eens zijn overnemen en enkele redactionele wijzigingen aanbrengen. Dat betekent dat het hof de deskundige de volgende vragen zal voorleggen:
a. AlgemeenBeschikt u met het procesdossier en de daarvan deel uitmakende medische stukken over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen over de gezondheidstoestand van de betrokkene, voor zover op uw vakgebied gelegen?
Zo niet, wilt u ontbrekende gegevens opvragen bij de behandelende sector na machtiging door betrokkene?
16 januari 2006, waarbij de heer [geïntimeerde] betrokkene toen deze op de grond in het gangpad van de schoolbus zat, aan de kleding bij de nek omhoog heeft getrokken en hem vervolgens terwijl hij betrokkene aan de kleding bij de nek vasthad hardhandig door het gangpad van de bus naar buiten heeft getrokken.
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben
Heeft u nog therapeutische suggesties om het beloop te beïnvloeden?
8.
Medische behandelingenAcht u alle noodzakelijke behandelingen ingesteld en voldoende uitgevoerd. Zo niet, kunt u aangeven wat daarvoor de reden was? Indien deze reden bestond uit een weigering van betrokkene om deze behandeling te ondergaan, kunt u dan aangeven in hoeverre de behandeling naar verwachting tot een sneller of beter herstel zou hebben geleid?
Wilt u dit blijvende functieverlies ongeacht het beroep en uitgedrukt in
Wilt u in dat verband aandacht schenken aan de val van betrokkene meteen voorafgaand aan het ongeval (uitgaande van hetgeen het hof in het tussenarrest van 3 juni 2014 over deze val heeft vastgesteld)?
3
Klachten, afwijkingen en beperkingen buiten het vakgebiedBestaan er naar uw mening ook klachten of afwijkingen buiten uw vakgebied en zo ja, welke klachten of afwijkingen zijn dit en tot welke beperkingen kunnen deze klachten leiden?
Zouden deze klachten of afwijkingen er ook zijn geweest of op enig moment zijn ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?
3. Acht u een onderzoek door een neuropsycholoog geïndiceerd?
dr. R.J.E. van der Ploeg, verbonden aan het MEAC te Assen. Het hof merkt in dit verband op dat alle drie de aan het MEAC verbonden neurologen door partijen zijn genoemd (waarbij er twee door één van partijen zijn voorgedragen en de overblijvende door de andere partij). Het MEAC is kennelijk voor beide partijen een acceptabele organisatie. Dr. Van der Ploeg was van de drie neurologen beschikbaar, zodat de keuze van het hof op hem is gevallen. Hij heeft aangegeven een eventuele benoeming te zullen aanvaarden. Ook heeft hij opgave gedaan van de kosten die naar verwachting met het door hem te verrichten onderzoek zijn gemoeid.
3.De beslissing
alvorens nader te beslissen:
1 mei 2016;
roldatum 5 juli 2016voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.