ECLI:NL:GHARL:2015:916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
200.139.760-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over wettelijke verdeling en vorderingen van kinderen tegen de echtgenoot van de erflater

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil in het erfrecht met betrekking tot de wettelijke verdeling van de nalatenschap van de erflaatster, die op [in 2003] is overleden. De erflaatster was gehuwd met [X], die op [in 2012] is overleden. De kinderen van de erflaatster, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hebben de nalatenschap van hun moeder zuiver aanvaard, terwijl [appellante], de echtgenote van [X], de nalatenschap van haar echtgenoot ook heeft aanvaard. De kinderen hebben vorderingen ingesteld tegen [appellante] met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap, waarbij zij stellen dat de verkrijging van de nalatenschap niet enkel afhankelijk is van de Successiewet.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2013 een vonnis gewezen, waarin de vorderingen van de kinderen zijn toegewezen. [Appellante] is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de dagvaarding, de memorie van grieven en de memorie van antwoord zijn ingediend. Het hof heeft besloten dat een persoonlijke verschijning van partijen wenselijk is om inlichtingen te geven en een schikking te beproeven.

Het hof heeft in zijn arrest van 10 februari 2015 de grieven van [appellante] beoordeeld en heeft bepaald dat partijen in persoon moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris. Het hof heeft ook de procedure rondom de comparitie van partijen vastgesteld, inclusief de verplichting voor [appellante] om bepaalde stukken aan het hof en de wederpartij te overleggen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.760/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/138130 / HA ZA 12-393)

arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P.L. Verhulst, kantoorhoudende te Vries,
tegen

1. [geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 2],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. R. Kuizenga, kantoorhoudende te Almere.

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 13 februari 2013 en 23 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, hierna te noemen de rechtbank.

Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 december 2013;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- fournering van de procesdossiers door partijen en arrestbepaling door het hof.
Het petitum van de memorie van grieven luidt als volgt:
‘de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, gewezen op

23 oktober 2013 (…) te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerden:

1.
1. In hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel hen (lees: hun, hof) deze

te ontzeggen.

2. Onder veroordeling in de kosten van beide instanties.’

De grieven

[appellante] heeft vijf grieven opgeworpen.

De beoordeling

Het beroepen vonnis
1. [appellante] is in hoger beroep gekomen van het genoemde vonnis van 23 oktober 2013, hierna te noemen het beroepen vonnis.
De vaststaande feiten
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist staat, voor zover in hoger beroep van belang, tussen partijen het volgende vast:
( i) Op [in 2003] is te [woonplaats 1], haar laatste woonplaats, overleden [erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1], hierna te noemen de erflaatster.
(ii) De erflaatster is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [X], welk huwelijk door het overlijden van de erflaatster is ontbonden.
(iii) Uit het genoemde huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1], te dezen aangeduid als [geïntimeerden]
(iv) De erflaatster heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt en heeft bijgevolg – onder toepasselijkheid van het bepaalde omtrent de wettelijke verdeling in art. 4:13 BW e.v. (afd. 4.3.1. BW) - als enige erfgenamen van haar nalatenschap achtergelaten haar voornoemde echtgenoot, [X], en haar twee kinderen, [geïntimeerden]
( v) [X] en [geïntimeerden] hebben de nalatenschap van de erflaatster zuiver aanvaard.
(vi) Op [in 2012] is te [woonplaats 1], zijn laatste woonplaats, overleden genoemde [X], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2], hierna te noemen de erflater.
(vii) De erflater is - blijkens akte van huwelijkse voorwaarden, op 29 augustus 2007 verleden voor mr. [notaris], destijds notaris in de gemeente Zuidhorn, buiten elke gemeenschap van goederen - in voor beiden tweede echt, gehuwd geweest met [appellante], te dezen aangeduid als [appellante].
(viii) Uit dit huwelijk, dat door het overlijden van de erflater is ontbonden, zijn geen kinderen geboren.
(ix) De erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt en heeft bijgevolg, onder toepasselijkheid van het bepaalde omtrent de wettelijke verdeling in art. 4:13 BW e.v. (afd. 4.3.1. BW), als enige erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten zijn voornoemde echtgenote, [appellante], en zijn twee kinderen, [geïntimeerden]
( x) [appellante] heeft de nalatenschap van de erflater zuiver aanvaard.
De eerste aanleg
3. [geïntimeerden] hebben gevorderd:
‘bij (…) vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

1. Mevrouw [appellante] te veroordelen om aan de heer [geïntimeerde 1] te betalen een bedrag van € 21.432,33, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 4:13 lid 4 BW vanaf [in 2003] (zijnde de dag dat de nalatenschap is open gevallen) tot aan de dag van opeisbaarheid van de vordering, althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;

2. Mevrouw [appellante] te veroordelen om aan de heer [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 21.432,33, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 4:13 lid 4 BW vanaf [in 2003] (zijnde de dag dat de nalatenschap is open gevallen) tot aan de dag van opeisbaarheid van de vordering, althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;\

3. Mevrouw [appellante] te veroordelen het hiervoor genoemde aan de heer [geïntimeerde 1] te betalen bedrag, althans het door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag van aanspreken, derhalve 20 juli 2012, dan wel de dag van verzuim, derhalve 13 augustus 2012, tot aan de dag der algehele voldoening;

4. Mevrouw [appellante] te veroordelen het hiervoor genoemde aan de heer [geïntimeerde 2] te betalen bedrag, althans het door uw rechtbank in goede Justitie vast te stellen bedrag te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag van aanspreken, derhalve 20 juli 2012, dan wel de dag van verzuim, derhalve 13 augustus 2012, tot aan de dag der algehele voldoening;

5. Mevrouw [appellante] te gelasten om binnen 10 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, een boedelbeschrijving op te laten maken door een U.E.A. aan te wijzen notaris en/of inzage te geven in en een afschrift te geven van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die eisers voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1000,-- per dag of dagdeel dat mevrouw [appellante] weigert aan het vonnis te voldoen;

6. Mevrouw [appellante] te veroordelen tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten ad € 904--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

7. Mevrouw [appellante] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede haar te veroordelen in de nakosten tot een (forfaitair) bedrag van € 131,-- -- aan advocaatsalaris zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te verhogen met € 68,-- indien en voor zover mevrouw [appellante] niet binnen veertien dagen na sommatie aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis dient te worden betekend.'

4. Het dictum van het beroepen vonnis luidt als volgt:
‘De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde 1] te betalen een bedrag van
€ 21.432,33 (éénentwintig duizendvierhonderdtweeëndertig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de in artikel 4:13, vierde lid, BW genoemde percentage te rekenen vanaf [in 2003] tot [in 2012], en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het totaal bedrag met ingang van 23 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van
€ 21.432,33 (éénentwintig duizendvierhonderdtweeëndertig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de in artikel 4:13, vierde lid, BW genoemde percentage te rekenen vanaf [in 2003] tot [in 2012], en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het totaal bedrag met ingang van 23 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
gelast [appellante] aan [geïntimeerden] binnen 14 dagen na datum vonnis inzage in
en afschrift te geven van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die zij voor de
vaststelling van hun aanspraken behoeven,
5.4.
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerden] een dwangsom te betalen van
€ 500,00 per dag dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op
heden begroot op € 2.077,22,
5.6.
veroordeelt [appellante] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [appellante] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.'
Met betrekking tot de grieven:
5. Alvorens de grieven te behandelen komt het het hof wenselijk voor om een persoonlijke verschijning van partijen te gelasten tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking.
6. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen zal het hof onder meer de volgende punten aan de orde stellen:
- a - het saldo van de nalatenschap van de erflaatster en de grootte van de erfdelen van [geïntimeerden] in die nalatenschap;
- b - de samenstelling van de nalatenschap van erflater op de sterfdag alsmede de waarde van de tot de nalatenschap behorende goederen en het beloop van de tot de nalatenschap behorende schulden op dat tijdstip;
- c - hetgeen [geïntimeerden] reeds aan zaken uit de nalatenschap van de erflater hebben ontvangen en de waarde daarvan.
7. Voor een doelmatige behandeling van de zaak ter comparitie-zitting acht het hof het wenselijk te beschikken over:
- a - de aangifte erfbelasting inzake de nalatenschap van de erflaatster;
- b - de aangifte erfbelasting inzake de nalatenschap van de erflater;
- c - de aanslag erfbelasting inzake de nalatenschap van de erflater;
- d - bescheiden ter zake van de nalatenschap van de erflater, zoals bankafschriften over de periode rondom het overlijden van de erflater, de bonnen ter zake van uitgaven die voor rekening van de nalatenschap komen, en stukken waaruit de waarde van de goederen van de nalatenschap, waaronder de op de sterfdag van de erflater aanwezige auto, blijkt, en stukken aangaande de verkoopopbrengst van de boot.
8. [appellante] is naar het oordeel van het hof de meest gerede partij om de hiervoor genoemde stukken ter gelegenheid van de comparitie bij akte in het geding te brengen. Mochten [geïntimeerden] - in plaats van [appellante] - de beschikking over één of meer van de genoemde stukken hebben, dan nodigt het hof hen uit om die bij akte ter gelegenheid van de comparitie in het geding te brengen. Het hof gaat ervan uit dat de advocaten van partijen zich op dit punt met elkaar verstaan.
9. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof beslissen als in dit dictum van dit arrest zal worden omschreven.

De beslissing

bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. W. Breemhaar, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, tot het geven van inlichtingen, op welke zitting tevens een schikking zal worden beproefd;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden maart, april en mei 2015 zullen opgeven op de
roldatum van dinsdag 24 februari 2015,waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] uiterlijk veertien dagen vóór de aldus te bepalen comparitie-zitting goed leesbare afschriften van de stukken als in rechtsoverweging 7 genoemd aan het hof en de wederpartij zal doen toekomen;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog anderszins een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient te doen toekomen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L Fikkers en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 februari 2015.