ECLI:NL:GHARL:2015:9255

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
200.128.795
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitsluitingsclausule en verdeling van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de voormalige echtelijke woning na de ontbinding van het huwelijk tussen de man en de vrouw. De uitspraak is gedaan op 8 december 2015. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Roscam Abbing, is appellant in het principaal hoger beroep, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.P. Niemeijer, de geïntimeerde is in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep. Het hof heeft het tussenarrest van 16 juni 2015 overgenomen en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen. De voormalige echtelijke woning is getaxeerd op € 265.000,-, en het hof heeft bepaald dat de man de woning kan overnemen, mits hij binnen drie maanden na betekening van het arrest zorg draagt voor een deugdelijke financiering. Indien hij hier niet aan voldoet, wordt de woning verkocht. Daarnaast is er een discussie over de gebruiksvergoeding die de vrouw vordert, welke het hof deels heeft afgewezen. De man is ook verplicht om aan de vrouw een bedrag te betalen ter zake van de overwaarde van de woning en een deel van zijn pensioenrechten. Het hof heeft de kosten van beide instanties gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.795
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, 125186)
arrest van de vierde kamer van 8 december 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. P.A. Roscam Abbing,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. E.P. Niemeijer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 juni 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte overleggen productie-uitlaten aan de zijde van de man met productie 10;
- de akte uitlaten partijen aan de zijde van de vrouw met productie 2.
1.3
Vervolgens hebben partijen andermaal (aanvullend) de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.1
Het hof neemt hier over hetgeen in het tussenarrest van 16 juni 2015 is overwogen en beslist.
2.2
In dit tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten omtrent de persoon van de deskundige(n), de aan de deskundige(n) te stellen vragen en het verschuldigde voorschot voor de taxatie van de voormalige echtelijke woning, dan wel gezamenlijk een makelaar aan te wijzen die de waardering van de voormalige echtelijke woning ter hand neemt en het desbetreffende taxatierapport over te leggen bij akte. De man is tevens in de gelegenheid gesteld te berichten of hij de woning voor de in het taxatierapport genoemde waarde wenst toegedeeld te krijgen en hij daartoe een financiering, zulks onderbouwd met stukken, kan krijgen, dan wel dat de woning dient te worden verkocht. Ten slotte is de man in de gelegenheid gesteld bij voornoemde akte stukken over te leggen waaruit de omvang van zijn ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten blijkt, alsmede een berekening van zijn pensioenuitvoerder(s) van het aan de vrouw toekomende deel van zijn pensioen.
De woning aan de [adres te Woonplaats]
2.3
Partijen hebben gezamenlijk de voormalige echtelijke woning laten taxeren door mevrouw [A], makelaar verbonden aan Streek Makelaars. Bij akte heeft de vrouw het taxatierapport overgelegd. Hieruit blijkt dat de taxatie is uitgevoerd op 28 juli 2015. De makelaar heeft de waarde van de voormalige echtelijke woning op die datum vastgesteld op € 265.000,-.
Hoewel de vrouw de uitkomst van de taxatie teleurstellend vindt, heeft zij zich daarbij neergelegd. De man heeft te kennen gegeven de woning voor die waarde te willen overnemen als hij daartoe in staat is. Of hij daartoe in staat is kan hij thans nog niet bepalen omdat niet duidelijk is of hij nog een gebruiksvergoeding aan de vrouw dient te betalen, dan wel de vrouw nog een bijdrage moet betalen in de lasten van de woning na haar vertrek.
2.4
Uitgaande van de taxatie door de makelaar op 28 juli 2015 en in aanmerking nemende hetgeen het hof in het tussenarrest van 16 juni 2015 ten aanzien van de echtelijke woning heeft overwogen dient de man bij toedeling van de woning aan hem aan de vrouw te betalen € 90.525,33 (€ 265.000 -/- (€ 61.260,33 hypotheek + € 22.689,- schenking) : 2) ter zake van de overwaarde van de echtelijke woning. In zoverre slaagt de achtste grief in het principaal hoger beroep.
Gebruiksvergoeding
2.5
Bij dagvaarding van 19 september 2011 heeft de vrouw over de periode vanaf de ontbinding van het huwelijk tot aan de dagvaarding een gebruiksvergoeding van € 60.000,- gevorderd, te vermeerderen met 4 % per jaar over de helft van de overwaarde tot aan de dag dat de woning aan de man zal zijn toegedeeld, dan wel aan een derde zal zijn geleverd. Zij stelt zich op het standpunt dat vanaf het moment van haar vertrek per 1 november 2001 zij niet het genot van de woning, althans van het haar toekomende deel van de overwaarde heeft gehad.
2.6
De man heeft als verweer aangevoerd dat de vrouw steeds de mogelijkheid heeft gehad om in een gedeelte van de woning te blijven wonen. De woning was geschikt voor gezamenlijke bewoning door twee huishoudens. Zij is ook naderhand weer voor enkele maanden in de woning teruggekeerd om daarna opnieuw te vertrekken toen zij andere woonruimte had gevonden. Voorts voert hij aan dat hij alle hypotheeklasten en overige lasten van de woning heeft betaald. Hij beroept zich daarbij op de redelijkheid en billijkheid die ex-echtelieden jegens elkaar in acht dienen te nemen.
2.7
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verwerpt het verweer van de man dat de vrouw de mogelijkheid heeft gehad om in de echtelijke woning te wonen. De vrouw heeft gesteld dat sprake is geweest van huiselijk geweld jegens de vrouw en dat de man ter zake hiervan is veroordeeld. De man heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet op deze omstandigheden kon in redelijkheid van de vrouw niet verwacht worden dat zij haar intrek in de echtelijke woning zou nemen, ook al is die woning geschikt voor twee huishoudens. Dat de vrouw uit nood nog enkele maanden met de kinderen in de voormalige echtelijke woning heeft verbleven, doet hieraan niet af.
2.8
Indien één van partijen een goed van de gemeenschap tussen het tijdstip van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en de verdeling gebruikt, is hij in beginsel verplicht aan de ander een gebruiksvergoeding te betalen De deelgenoten moeten de schulden die ten aanzien van dit gemeenschapsgoed worden gemaakt, ook als slechts één deelgenoot het gebruik heeft, samen dragen (artikel 3:169 en 3:172 BW). Het hof acht in beginsel een gebruikersvergoeding van 2% per jaar over het aandeel van de vrouw in de overwaarde redelijk, te meer nu de rente op termijndeposito’s al langere tijd niet hoger is dan 1,95% per jaar. Dit impliceert dat de man een gebruikersvergoeding van
€ 1.810,50 per jaar verschuldigd zou zijn. Anderzijds dient in aanmerking te worden genomen dat de man steeds ook het aandeel in de hypotheekrente dat de vrouw verschuldigd zou zijn, voor zijn rekening heeft genomen. Voorts heeft de man de overige eigenaarslasten voor zijn rekening genomen. Gelet op de hoogte van de hypotheekschuld en de gangbare rentepercentages in de afgelopen jaren (in de offerte van 13 januari 1997 is een percentage van 6% vermeld), is het hof van oordeel dat in redelijkheid niet van de man verlangd kan worden dat hij naast de voldoening van het aandeel van de vrouw in de hypotheekrente ook nog aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te betalen. Grief I in het incidenteel hoger beroep faalt.
2.9
Nu de man niet in staat is om duidelijkheid over de mogelijke financiering te verstrekken, ziet het hof aanleiding om de voormalige echtelijke woning aan de man toe te delen, onder de voorwaarde dat hij binnen drie maanden na de betekening van dit arrest zorg draagt voor een deugdelijke financiering. Hij dient tevens binnen die termijn de desbetreffende stukken aan de vrouw over te leggen. Voor het geval de man niet tijdig aan die voorwaarde voldoet, zal het hof de vrouw machtigen de voormalige echtelijke woning te gelde te maken, alsmede bepalen dat dit arrest in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring van de man tot verkoop van de voormalige echtelijke woning, alsmede dat het arrest in de plaats komt van de voor de levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man.
Ter uitvoering van deze verdeling is voor de overgang van de voormalige echtelijke woning aan de man nog de inschrijving van een notariële akte in de openbare registers nodig. Het hof zal bepalen dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van de verdeling ten overstaan van een notaris. Het hof zal verder bepalen dat de man de vordering wegens overbedeling dient te voldoen via de kwaliteitsrekening van de notaris ter gelegenheid van de notariële levering.
Pensioen
2.1
Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld bij akte stukken over te leggen waaruit de omvang van zijn ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten blijkt, alsmede een berekening van zijn pensioenuitvoerder(s) van het aan de vrouw toekomende deel van zijn pensioen.
2.11
Uit de door de man overgelegde brief van BPF Bouw van 20 augustus 2015 volgt dat de man bij dit pensioenfonds een ouderdomspensioen van € 3.214,52 heeft opgebouwd. Het betreft een bruto bedrag per jaar inclusief vakantiegeld. De aanspraak van de vrouw heeft het pensioenfonds vastgesteld op € 1.735,85 bruto per jaar, inclusief toeslagverlening, of wel
€ 144,65 bruto per maand. Op grond hiervan zal het hof de vordering van de vrouw ter zake van de vervallen termijnen tot 1 januari 2016 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal bedrag van de termijnen juli 2009 tot en met augustus 2011 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en over de termijnen september 2011 tot en met december 2015 telkens vanaf de datum dat deze termijnen verschuldigd zijn, te weten de 1ste van iedere maand, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de bepaling van de omvang van het door de man te betalen bedrag dienen partijen zich tot het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid te wenden. Voorts zal het hof bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2016 maandelijks aan de vrouw zal betalen € 144,65 bruto, te vermeerderen met de helft van het bedrag dat man ingevolge indexering meer zal ontvangen dan voormeld bedrag van € 144,65 bruto. Het hof ziet geen aanleiding om aan de man te gebieden om de pensioenuitvoerder toestemming te geven om de toekomstige pensioenbetalingen rechtstreeks aan de vrouw te doen en daaraan een dwangsom te verbinden, nu de vrouw haar vordering op dit punt niet heeft onderbouwd.

3.De slotsom

3.1
De eerste tot en met de vijfde grief in het principaal hoger beroep falen, de zesde en de zevende grief in principaal hoger beroep slagen en de achtste en de negende grief slagen deels. De grieven I en III in het incidenteel hoger beroep slagen en grief II slaagt deels. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd.
3.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in voormalige echtelieden zijn en het geschil voortvloeit uit de ontbinding van hun huwelijk, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Zutphen, respectievelijk de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen van 8 augustus 2012 en 6 februari 2013 en doet opnieuw recht:
bepaalt dat de woning gelegen aan de [adres te Woonplaats] en de daarop rustende hypothecaire geldlening worden toebedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat hij binnen drie maanden na betekening van dit arrest zorg draagt voor een deugdelijke financiering om aan de vrouw haar aandeel in de waarde van de woning uit te keren;
bepaalt dat de man de op de financiering betrekking hebbende stukken aan de vrouw overlegt binnen de hiervoor genoemde termijn van drie maanden;
bepaalt dat, indien de woning aan de [adres te Woonplaats] aan de man wordt geleverd, de man de op die woning rustende hypothecaire geldlening geheel voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen onder vrijwaring van de vrouw en onder de verplichting zich ervoor in te spannen de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke verbondenheid voor deze schuld;
bepaalt dat de man ter gelegenheid van de notariële levering van de woning aan de [adres te Woonplaats] via de kwaliteitsrekening van de notaris aan de vrouw wegens overbedeling dient te voldoen € 90.525,33;
bepaalt dat, indien de man binnen de termijn van drie maanden niet aan de hiervoor vermelde voorwaarde ter zake de financiering heeft voldaan, de woning aan de [adres te Woonplaats] dient te worden verkocht en machtigt de vrouw in dat geval tot het te gelde maken van die woning;
bepaalt dat in het geval van verkoop van de woning aan een derde deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de verkoop van de woning aan de [adres te Woonplaats] en de uitvoering daarvan, in de plaats zal treden van de medewerking van de man aan de notariële akte van levering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de notaris die met de levering is belast heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden;
  • de man heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
bepaalt dat, indien de woning aan de [adres te Woonplaats] aan een derde wordt verkocht, de opbrengst van die woning tussen partijen wordt verdeeld in die zin dat daaruit eerst de schuld ter zake van de hypothecaire geldlening (€ 61.260,33) wordt afgelost en de kosten van de verkoop worden betaald, vervolgens uit de opbrengst aan de man € 22.689,- ter zake van de schenking door zijn ouders wordt voldaan en ten slotte het restant bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen over de periode van 1 juli 2009 tot 1 januari 2016 de helft van hetgeen de man ter zake zijn ouderdomspensioen van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag van het aandeel van de vrouw over de periode juli 2009 tot en met augustus 2011 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en over de periode september 2011 tot en met december 2015 telkens vanaf de datum dat deze termijnen verschuldigd zijn, te weten de 1ste van iedere maand, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de man om met ingang van 1 januari 2016 maandelijks aan de vrouw te betalen
€ 144,65 bruto, elk jaar te vermeerderen met de helft van het bedrag dat man ingevolge indexering meer zal ontvangen aan pensioen dan het jaar daarvoor;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, K.J. Haarhuis en M.H.H.A. Moes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015