Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
12 november 2013 en 11 februari 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
3.Beoordeling van het geschilvaststaande feiten
€ 20.878,65.
“Cliënte wenst zich jegens u weer vrij te achten, zodat zij de ontbindingsbepalingen, zoals opgenomen in de koopovereenkomst inroept.Cliënte stelt vast, dat u zich blijkbaar niet meer wilt houden aan deze koopovereenkomst. Meer in het bijzonder leidt cliënte uit uw handelswijze af, dat u de voor u uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet meer wilt nakomen, zodat u jegens cliënte nalatig bent.Ingevolge artikel 11 stel ik u dan ook middels dit schrijven formeel in gebreke. U krijgt thans voor de laatste keer de gelegenheid om de koopovereenkomst binnen acht dagen na heden gestand te doen.Met andere woorden, in geval u niet voor 30 augustus a.s. (…) het schriftelijk bericht heeft gegeven, dat u zich zult houden aan de overeengekomen verplichting om het registergoed (…) van cliënte op korte termijn af te nemen tegen de overeengekomen koopsom ad€ 170.000,- k.k. stel ik u reeds nu voor alsdan in gebreke en acht mij vrij om namens cliënte de koopovereenkomst vanaf voormelde datum buitengerechtelijk op grond van toerekenbare tekortkoming te ontbinden.”
€ 92.000,- aan schadevergoeding, althans schadevergoeding op te maken bij staat. Ten slotte heeft zij betaling gevorderd van een bedrag van € 20.853,38, uit hoofde van achterstallige huur, schade wegens het verwijderen van paardenboxen, de boete van € 17.000,- en buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, te vervallen huurtermijnen, een boete van € 25,- per dag en schadevergoeding op te maken bij staat, alsmede veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
bespreking van de grieven
grief Itegen dit oordeel op.
ECLI:NL:HR:1999:ZC2996 / NJ 2000, 209).
“
Op 1 juli 2013 hebbengedaagdenaan eiseres geschreven, dat zij de woning niet meer willen huren (…). Op 16 juli 2013 hebbengedaagdende woning metterwoon verlaten. Op diezelfde dag isdoor gedaagden[onderstrepingen hof]
aan eiseres een tweede schrijven aan eiseres gestuurd, waarin staat vermeld, dat de sleutel van de woning door gedaagden aan eiseres is geretourneerd (…). ”Met “gedaagden” doelt [appellante] op [geïntimeerde 1] èn [geïntimeerde 2] .
grief IV, die het hof nu zal bespreken, komt [appellante] tegen dit oordeel op.
grief IIkomt [appellante] op tegen afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot betaling van de contractuele boete van € 25,- per dag vanaf 16 juli 2013, de datum waarop [geïntimeerden] in verzuim zijn geraakt ten aanzien van de betaling van de huurprijs. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, nu [appellante] niet alleen betaling van de boete, maar ook betaling van de wettelijke rente heeft gevorderd en de wettelijke rente de schadevergoeding is die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Daarmee heeft de kantonrechter, naar het hof haar oordeel begrijpt, toepassing willen geven aan artikel 6:92 lid 2 BW.
€ 750,- onbetaald hebben gelaten, zijn [geïntimeerden] de boete, gematigd tot de wettelijke rente over deze bedragen verschuldigd. Evenmin staat ter discussie dat de huur vóór of op de 15e van elke maand diende te zijn betaald. Deze dag heeft dan ook als een fatale datum te gelden, zodat [geïntimeerden] vanaf die dag in verzuim verkeerden. De boete gelijk aan de wettelijke rente is dan ook toewijsbaar, zoals (subsidiair) gevorderd, vanaf 16 juli 2013 over € 150,- en vanaf 16 augustus 2013 over € 900,-.
grief III, die de ingangsdatum van de wettelijke rente betreft, verder geen bespreking meer. De grief slaagt, met dien verstande dat de wettelijke rente verschuldigd is in de vorm van een boete.
grief Vkomt [appellante] op tegen dit oordeel.
[appellante] heeft vervolgens gewezen op het ontbreken van de paardenboxen. De kantonrechter heeft [appellante] vanwege het ontbreken van de paardenboxen een schadevergoeding van
€ 1.980,- toegekend en tegen deze beslissing is geen grief gericht, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de schade vanwege het ontbreken van de paardenboxen met dit bedrag is vergoed.
heeft zich ook beroepen op foto’s van de woning bij het einde van de huur. De foto’s zijn weinig duidelijk en er volgt niet uit dat de woning zich niet in dezelfde staat bevond als bij het begin van de huur, omdat foto’s over de staat van de woning bij het begin van de huur ontbreken.
Verder heeft [appellante] aangevoerd dat het leemzand in de paardenbak vervuild is. Dat het leemzand is vervuild door ander gebruik dan door normaal gebruik van de paardenbak heeft zij echter niet gesteld, zodat haar vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Dat geldt ook voor hetgeen zij heeft aangevoerd over het verwijderen van palen door [geïntimeerden] bij de door [geïntimeerden] aangebrachte zitkuil. Gesteld noch gebleken is dat deze palen bij de aanvang van de huur aanwezig waren.
[appellante] heeft voorts gesteld dat de kozijnen verrot waren en vervangen moesten worden. Het vervangen van verrotte kozijnen komt voor rekening van de verhuurder, zodat ook indien de kozijnen bij de aanvang van de huur nog niet verrot waren - dat heeft [appellante] niet gesteld -, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de kosten van het vervangen van de verrotte kozijnen in het kader van de opleveringsverplichting op [geïntimeerden] kunnen worden verhaald.
[appellante] heeft, ten slotte, nog aangevoerd dat [geïntimeerden] stopcontacten die voorafgaand aan de huurovereenkomst in de woning aanwezig waren hebben verwijderd. [geïntimeerden] hebben die stelling niet weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan. Het hof zal, nu verdere gegevens over de kosten van het opnieuw aanbrengen van de stopcontacten ontbreken de daarmee gemoeide kosten, en daarmee de schade van [appellante] , ex aequo et bono, begroten op € 250,-.
€ 250,- toewijzen vanwege de stopcontacten.
“dat de termijn om de financiering te regelen met vijf jaar zou worden verlengd en dat zij de woning bleven huren.”Verder stelt het hof vast dat in artikel 3.1 van het koopcontract weliswaar de datum van
15 september 2012 als uiterste leveringsdatum is genoemd, maar dat deze datum kennelijk geen ’harde’ datum betrof. In deze bepaling is immers op twee plaatsen “n.t.b.” toegevoegd en is verder aangegeven dat de levering zoveel eerder of later zal plaatsvinden als partijen nader zullen overeenkomen. Bovendien zijn partijen het erover eens dat
[geïntimeerden] de woning niet op 15 september 2012 dienden af te nemen. [appellante] heeft ook geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet op 15 september 2015 behoefden af te nemen.
21 augustus 2013 bevat blijkens de tekst een ingebrekestelling van [geïntimeerden] Voor zover de ingebrekestelling (ook) de overtreding van artikel 11.6 betreft - duidelijk is dat niet -, heeft de ingebrekestelling vanwege de nietigheid van deze bepaling (vgl. rechtsoverweging 3.16) geen effect. Voor zover de ingebrekestelling de nalatigheid van [geïntimeerden] in de nakoming van de leveringsverplichting betreft, is de ingebrekestelling voortijdig gedaan. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [geïntimeerden] in augustus 2013 niet verplicht waren de woning af te nemen. Volgens de eigen stellingen van [appellante] hadden [geïntimeerden] nog jaren de tijd om de woning, mits zij financiering konden verkrijgen, af te nemen. Van een (onvoorwaardelijke) verplichting tot medewerking aan de levering was in augustus 2012 geen sprake. Voor het geval de brief (ook) moet worden gezien als een aanmaning in de zin van artikel 6:80 lid 1 onder c BW - [appellante] heeft dat niet (uitdrukkelijk) gesteld -, geldt dat een dergelijke aanmaning (onder opgave van gronden) een redelijke termijn dient te bevatten waarbinnen de schuldenaar zich bereid dient te verklaren aan zijn verplichtingen te voldoen. De in de brief gestelde termijn van acht dagen is naar het oordeel van het hof niet redelijk, omdat het voor [geïntimeerden] niet mogelijk was om binnen die termijn te onderzoeken of zij de woning konden financieren. [geïntimeerden] konden de gewenste duidelijkheid dan ook niet binnen die termijn van acht dagen verstrekken. Ook is in de aanmaning de verplichting van [geïntimeerden] onjuist omschreven, te weten als een (kennelijk onvoorwaardelijke) verplichting om
op korte termijnaf te nemen. Door de brief is dan ook niet bereikt dat de gevolgen van niet-nakoming intreden voor de vordering tot nakoming van de afnameverplichting opeisbaar werd. Het hof laat dan nog daar dat artikel 11 van het koopcontract, waarop [appellante] zich beroept, geen aanmaning in de zin van artikel 6:80 lid 1 onder c BW, maar een ingebrekestelling vereist, zodat ook indien sprake zou zijn van een rechtsgeldige aanmaning het door [appellante] beoogde rechtsgevolg, ontbinding en de verschuldigdheid van een boete, niet is ingetreden.
6:96 lid 6 BW. In dit verband wijst het hof erop dat in de in rechtsoverweging 3.1.9. vermelde brief van 29 juli 2013 [geïntimeerden] geen termijn van 14 dagen is gesteld met de vermelding dat bij niet betaling buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd, maar dat in die brief al onvoorwaardelijk aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke kosten.
4.De beslissingHet gerechtshof:vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 11 februari 2014, voor zover [geïntimeerden] onder 5.2 van het dictum van dat vonnis zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van€ 2.880,- met wettelijke rente en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het meer of anders gevorderde af.