Uitspraak
verzoekster in hoger beroep,
wonende te [plaats],Verenigde Staten,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Th. Pluijter te Groningen.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
I. haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren alsnog toe te
wijzen;
II. te bepalen dat de omgang tussen de moeder en de hierna genoemde minderjarige [kind]
uitgebreid zal worden zoals in eerste aanleg verzocht, althans een omgang tussen de
moeder en [kind] te bepalen die het hof passend acht;
III. een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar een passende
omgangsregeling te gelasten, althans een door deze uit te voeren onderzoeksopdracht
3.De vaststaande feiten
I. primair te bepalen dat de omgang tussen de moeder en [kind] gefaseerd zal
omgangsregeling, althans een door de raad uit te voeren onderzoek vast te stellen dat de rechtbank noodzakelijk acht.
4. De motivering van de beslissing
- dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de omgang voor onbepaalde tijd moet
worden stopgezet;
- dat de maatregel het probleem van handhaving van de band tussen [kind] en de moeder
niet oplost en sterker, dat er problemen bij komen namelijk dat de
verlatingsangst van [kind] wordt versterkt en op de lange termijn zijn
- dat uit de schriftelijke aanwijzing niet blijkt onder welke voorwaarden de omgang
weer kan worden hervat;
- dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat er geen
enkel contactmoment kan zijn tussen [kind] en de moeder;
- dat het juist de lage frequentie is van de contacten die maakt dat [kind] vaak overstuur
is en hij overigens niet alleen na afloop van een contactmoment overstuur is maar ook
daarvoor en bij bijzondere aangelegenheden;
- dat uit de rapportage van de raad blijkt dat de moeder leuk speelt met [kind] en dat zij
tijdens de begeleide omgang niet wordt gecorrigeerd;
- dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 8 EVRM en de artikelen 3, 5, 7, 8,