ECLI:NL:GHARL:2015:9730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
200.171.943
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen grootouders en kind

In deze zaak gaat het om een verzoek van grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling met hun kleinkind, na de dood van de vader. De grootouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. S. Usanmaz, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin zij niet-ontvankelijk waren verklaard in hun verzoek om omgang. De moeder van het kind, bijgestaan door haar advocaat mr. F.E.J. Menkveld, betwist de nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en het kind. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de grootouders hun standpunten hebben herhaald en nieuwe bewijsstukken hebben overgelegd, zoals foto’s. De moeder heeft echter betoogd dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke relatie, vooral gezien het feit dat er sinds mei 2010 geen contact meer is geweest. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en het belang van het kind. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd voor een nauwe persoonlijke betrekking. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.943
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 380365)
beschikking van de familiekamer van 17 december 2015
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de grootvader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de grootmoeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. S. Usanmaz te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.E.J. Menkveld te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 juni 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 7 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Usanmaz van 5 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op
dezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2015 plaatsgevonden. De grootouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat en een tolk. De moeder is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
De moeder is gehuwd geweest met [vader] (verder: de vader). Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2007 [kind] (hierna: [kind]) geboren.
3.2
Het huwelijk van de moeder en de vader is op 23 november 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 juli 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij beschikking van 8 maart 2011 heeft de rechtbank Haarlem bepaald dat het gezag over [kind] alleen toekomt aan de moeder en het verzoek tot omgang van de vader afgewezen. Bij beschikking van 15 november 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam, voor zover thans van belang, de hiervoor genoemde beslissingen in die beschikking van de rechtbank Haarlem bekrachtigd.
3.4
Bij beschikking van 27 februari 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de behandeling van het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [kind] aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek.
3.5
De vader is op 27 mei 2014 overleden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de grootouders met [kind].
De rechtbank heeft de grootouders in de bestreden beschikking van 11 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om een omgangsregeling.
4.2
De grootouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grootouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind] en voorts dat zij gerechtigd zijn tot omgang met [kind] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De grootouders kunnen zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Zij betwisten dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en [kind]. Zij zijn vanaf de geboorte intensief betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [kind] en hebben regelmatig contact met [kind] gehad. Zij woonden op loopafstand van het gezin. [kind] had ook een goed contact met zijn neefjes en nichtjes. Verder hebben de grootouders de ziekte (astma) van [kind] meebeleefd en hebben zij hem regelmatig bezocht in het ziekenhuis. Ook is de grootmoeder aanwezig geweest bij de afspraken bij het consultatiebureau. Daarnaast hebben de grootouders intensief bijgedragen aan de verbetering van de relatieproblemen tussen de ouders.
De grootouders stellen voorts dat [kind] van 20 maart 2010 tot 19 mei 2010 met toestemming van de moeder bij hen heeft verbleven. De moeder had toen een nieuwe relatie en raakte zwanger. Van onttrekking aan het ouderlijk gezag is geenszins sprake geweest. Voor de beoordeling of sprake is geweest van family-life dient de periode na 19 mei 2010 buiten de beoordeling te blijven, omdat de moeder sinds die datum niet meer is teruggekeerd naar Haarlem en zij daarom praktisch gezien met [kind] geen contact meer konden leggen. De moeder is sindsdien onbereikbaar geweest in verband met haar toevlucht naar een Blijfhuis.
Het is in het belang van [kind] dat hij zijn identiteit en dus ook zijn opa en oma leert kennen. De band met de familie aan vaderszijde zal bijdragen aan een gezonde ontwikkeling en opvoeding van [kind], aldus de grootouders.
5.3
De moeder betwist dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [kind] en de grootouders. De grootouders herhalen in hoger beroep hun stellingen. Alleen nieuw zijn de foto’s. Het enkele feit dat [kind] met de grootouders op foto’s staat, maakt niet dat er een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de grootouders is (geweest).
Overigens dient de grootvader reeds niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat hij niet om omgang met hemzelf dan wel bij zichzelf verzoekt. Hij wil alleen bij de omgang zijn indien het hem uitkomt dus geeft hij zelf geen invulling aan het verzoek tot omgang. In de periode in 2010 heeft de vader [kind] tegen de wil van de moeder meegenomen en bij de grootouders gebracht. Als het al juist is dat [kind] in die periode bij de grootouders is geweest, hetgeen bij gebrek aan bewijs wordt betwist, dan nog geldt dat uit dien hoofde geen nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan omdat hij tegen de wil van de moeder bij haar is weggehouden, aldus de moeder.
5.4
De raad heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. In het algemeen is het in het belang van kleinkinderen wenselijk dat er een goed contact is met hun grootouders Er is inmiddels al ruim vijf jaar geen contact geweest. Dat is voortgekomen uit een situatie die heel belastend is geweest voor de moeder en [kind]. Het is op termijn belangrijk dat [kind] weet wie de familie van vaderszijde is en weet wat zijn afstamming is. Dat kan echter alleen bij begrip van de moeder en de familie van de vader voor elkaar, hetgeen er nu niet is. Als op dit moment contact tussen [kind] en de grootouders zou plaatsvinden, zou dit tot gevolg hebben dat [kind] klem komt te zitten hetgeen veel stress oplevert of kan opleveren bij het ontbreken van begrip voor elkaar. Een onderzoek van de raad naar de mogelijkheden van omgang tussen grootouders en [kind] is thans niet aan de orde. De grootouders en de moeder moeten eerst in staat zijn de beelden uit het verleden los te laten, aldus de raad.
5.5
Het hof stelt voorop dat de grootouders in hun verzoek kunnen worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan tussen hen en [kind] van gezinsleven
(family life)als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarvoor is het biologisch grootouderschap op zichzelf ontoereikend en komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [kind] bestaat dat voor een onderzoek naar de rechtvaardiging van een omgangsregeling.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de grootouders genoemde feiten en omstandigheden, welke door de moeder grotendeels zijn betwist, geconcludeerd moet worden dat geen sprake is van bijkomende omstandigheden die een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [kind] tot gevolg hebben. Het hof onderschrijft daarom het oordeel van de rechtbank dat de grootouders niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun verzoek. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook in hoger beroep hebben de grootouders geen nieuwe feiten aangevoerd waaruit zou blijken dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en [kind]. De door de grootouders overgelegde getuigenverklaringen, video’s en foto’s waarop [kind] is te zien met grootouders acht het hof onvoldoende om bij te dragen aan het bewijs van de stelling dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Weliswaar tonen deze foto’s aan dat er wel contact is geweest tussen de grootouders en dat bezoeken van [kind] aan de grootouders hebben plaatsgevonden, maar dit alleen is naar het oordeel van het hof, tegenover de gemotiveerde betwisting van de moeder, onvoldoende bewijs om het tussen hen en [kind] bestaan van
family lifete kunnen aannemen. Daar komt bij dat vaststaat dat er vanaf mei 2010 geen contact meer is geweest tussen [kind] en de grootouders. Voor zover er al sprake zou zijn geweest in de periode voor mei 2010 van enige vorm van
family lifeis deze gelet op het tijdsverloop en op de leeftijd van [kind] (in mei 2010) inmiddels ‘verbleekt’.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de grief van de grootouders tevergeefs voorgesteld. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
11 maart 2015;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en A.L.H. Ernes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 17 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.