ECLI:NL:GHARL:2015:9886

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
200.157.945/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de waarde van activa en passiva in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De partijen waren in 2005 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in 2012 de echtscheiding aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder in 2014 een beschikking gegeven over de verdeling van de gemeenschap, waarbij de vrouw aan de man een bedrag van € 36.706,-- moest betalen wegens overbedeling. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en een nieuwe verdeling te laten vaststellen, waarbij zij aanspraak maakte op een bedrag van € 104.654,50 van de man.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft vier grieven ingediend, terwijl de man met vijf grieven in incidenteel hoger beroep is gekomen. De grieven betroffen onder andere de waarde van de echtelijke woning, de waarde van een schip, en de verdeling van aandelen in een stamrecht BV. Het hof heeft de grieven besproken en is tot de conclusie gekomen dat de waarde van de echtelijke woning op € 195.000,-- dient te worden vastgesteld, inclusief de keuken en bouwmaterialen. Daarnaast zijn de aandelen in de stamrecht BV aan de vrouw toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de man.

Het hof heeft ook geoordeeld dat de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 57.447,-- aan de vrouw moet voldoen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de verdeling van de gemeenschap, en het hof heeft de nieuwe verdeling vastgesteld, waarbij ook de lening bij de stamrecht BV en de verkoop van bepaalde goederen zijn geregeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.945/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/339748 / FL RK 13-575)
beschikking van de vijfde kamer van 10 december 2015
inzake
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Turner, kantoorhoudend te 's-Gravendeel,
tegen
[de man],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Dickhoff, kantoorhoudend te Diemen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 maart 2013 en 17 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 oktober 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 16 december 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 25 februari 2015;
- een journaalbericht van 24 oktober 2014 met bijlagen van mr. Turner;
- een journaalbericht van 9 april 2014 met bijlagen van mr. Dickhoff;
- een journaalbericht van 13 april 2014 met bijlagen van mr. Turner.
2.2
Het hof heeft op 23 april 2015 een comparitie van partijen gehouden onder leiding van een raadsheer-commissaris. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Een schikking is beproefd, maar niet tot stand gekomen.
2.3
Voorts is bij het hof binnengekomen:
- een journaalbericht van 7 oktober 2015 met bijlagen van mr. Dickhoff.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Dickhoff heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.2
De huwelijksgoederengemeenschap van partijen is [in] 2012 ontbonden door indiening van het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding, tevens houdende nevenvoorzieningen, door de man.
3.3
Bij beschikking van 21 maart 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.4
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 8 mei 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
Bij beschikking van 17 juli 2014 heeft de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld en bepaald dat de vrouw wegens overbedeling aan de man een bedrag van € 36.706,-- zal betalen.
4.2
Bij beschikking van 3 oktober 2014 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verbetering van de beschikking van 17 juli 2014 afgewezen.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De vrouw verzoekt het hof bij beroepschrift om sub 4.1. en 4.2. van het dictum van de beschikking van 17 juli 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen met inachtneming van de in het lichaam dezes aangevoerde grieven;
  • te bepalen dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 104.654,50 aan de vrouw dient te voldoen.
5.2
De man verzoekt het hof bij verweerschrift, tevens incidenteel appel om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en om de beschikking van 17 juli 2014 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap opnieuw vast te stellen met inachtneming van de grieven die aan de zijde van de man zijn aangevoerd en alsdan de omvang van de gemeenschap, de verdeling en de overbedeling vast te stellen.

6.De omvang van het geschil

6.1
In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
6.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
17 juli 2014. De grieven zien op de lening bij [B] B.V. (grief I), de lening ten aanzien van de keuken (grief II), de erfenis van de man (grief III) en de vordering wegens overbedeling (grief IV).
6.3
De man is op zijn beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de waarde van de echtelijke woning (grief 1), de waarde van het schip (grief 2), de schuld aan de stichting (grief 3), de aandelen in [B] B.V. (grief 4) en de beslissing ten aanzien van de mast, de giek, de spinakers en de motor van/bij het schip (grief 5).
6.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

7.De motivering van de beslissing

de waarde van de echtelijke woning
7.1
In hoger beroep staat de beslissing van de rechtbank om de echtelijke woning aan de vrouw toe te delen niet ter discussie.
7.2
De man stelt in hoger beroep wel de waardering van de echtelijke woning aan de orde. Hij is het niet eens met het bedrag van € 175.000,--, omdat volgens hem bij de taxatie van de echtelijke woning geen rekening is gehouden met de keuken en de (bouw)materialen die voorhanden zijn om de woning af te bouwen.
7.3
De vrouw stelt dat bij de taxatie van de echtelijke woning slechts rekening is gehouden met al hetgeen aard- en nagelvast in de woning is verwerkt. Zij erkent dat met de keuken en de (bouw)materialen geen rekening is gehouden.
7.4
Het hof stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat de keuken en de (bouw)materialen niet zijn meegenomen in de taxatie van de echtelijke woning en dat daarmee bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen ook anderszins geen rekening is gehouden. Partijen zijn het er over eens dat er bij de waardering van de echtelijke woning alsnog rekening dient te worden gehouden met deze overgeslagen goederen.
7.5
De man en de vrouw zijn het er over eens dat de keuken een waarde van € 14.450,-- vertegenwoordigt. Over de waarde van de (bouw)materialen hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken. De man stelt zich op het standpunt dat het om nieuwe (bouw)materialen gaat, terwijl de vrouw betoogt dat het om tweedehands (bouw)materialen gaat die een geringe waarde vertegenwoordigen.
7.6
De man is van mening dat het geheel op een bedrag van € 200.000,-- gewaardeerd dient te worden. De vrouw stelt dat uitgegaan dient te worden van een bedrag van € 190.000,--. Het hof ziet aanleiding om de echtelijke woning, inclusief de keuken en de (bouw)materialen in redelijkheid op een bedrag van afgerond € 195.000,-- te bepalen.
de waarde van het schip
7.7
Tussen partijen is niet in geschil dat het schip aan de man dient te worden toegedeeld.
7.8
Het schip is in 2012 getaxeerd op een bedrag van € 150.000,--. De man stelt in hoger beroep de waardering van het schip aan de orde, omdat hij van mening is dat toedeling van het schip aan hem tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden en het schip thans nog maar € 115.000,-- waard is.
7.9
De vrouw is van mening dat partijen het er steeds over eens zijn geweest dat het schip aan de man wordt toegedeeld. Zij betwist de door de man gestelde lagere waarde, aangezien op dat moment de mast en het tuigage na reparatie nog niet waren teruggeplaatst.
7.1
Ter zitting is gebleken dat de man in hoger beroep de waardering van het schip alleen aan de orde heeft gesteld, omdat hij het niet eens was met de waardering van de echtelijke woning. Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd, mede gelet op het gemotiveerde betoog van de vrouw, geen aanleiding om van een andere waarde uit te gaan dan de rechtbank. Dit brengt met zich dat het hof zal uitgaan van een waarde van het schip van € 150.000,--.
de schuld aan de stichting
7.11
De man is van mening dat bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen eveneens rekening dient te worden gehouden met de schuld aan de stichting ‘ [C] ’ (hierna te noemen: de stichting). De vordering van de stichting bedroeg volgens hem per september 2012 € 81.520,30. De man stelt zich op het standpunt dat het schip en de schuld aan de stichting aan hem verknocht zijn indien met deze schuld geen rekening wordt gehouden.
7.12
De vrouw betwist dat sprake is van een schuld aan de stichting. Volgens haar investeert de stichting in het schip, op welke investering door de stichting ieder jaar wordt afgeschreven. Om die reden wordt de man feitelijk niet voor de schuld aangesproken.
7.13
Het hof is van oordeel dat met de door de man gestelde schuld aan de stichting geen rekening dient te worden gehouden en overweegt daartoe als volgt.
De stichting is geen eigenaar van het schip, maar investeert goederen - en dus indirect geld - in het schip van de man. Dit wordt mogelijk gemaakt door de donaties en de subsidies die de stichting ontvangt om het door de man gestelde maatschappelijke doel te kunnen nastreven. De in het schip geïnvesteerde goederen worden vervolgens verantwoord op de balans van de stichting. De stichting schrijft maandelijks, zo stelt de man, een bedrag van € 1.500,-- af op deze goederen. In de waardering van het schip zijn deze goederen wel meegenomen, nu de goederen onderdeel zijn gaan uitmaken van het schip. De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schuld aan de stichting. Partijen hebben, zo stelt de vrouw, destijds zelf de stichting opgericht om hun droom, om de wereld rond te varen, te kunnen verwezenlijken. De vrouw vermoedt dat inmiddels volledig op de goederen is afgeschreven, zodat deze niet meer op de balans van de stichting staan vermeld. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de goederen inderdaad nog voor een gering bedrag op de balans staan, maar dat de schuld aan de stichting is opgelopen door een hernieuwde investering in het schip door de stichting. Volgens de man staat tegenover deze investeringen van de stichting een inspanningsverplichting van de man. Hij is naar eigen zeggen gehouden de schuld in te lossen als hij de stichting niet langer in stand houdt. De man heeft echter ook opgemerkt dat hij niet voornemens is te stoppen met de stichting.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de stichting een vordering heeft op de man waar in het kader van de verdeling rekening mee moet worden gehouden. In dat verband is relevant dat de man ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij niets meer hoeft terug te betalen indien de goederen geheel zijn afgeschreven. De verwachting bestaat dat de goederen na verloop van tijd niet meer op de balans zullen zijn opgenomen. De man heeft overigens niet duidelijk kunnen maken hoe het gegeven dat de goederen nog op de balans van de stichting staan (de stichting is kennelijk op dit moment nog steeds eigenaar van de goederen), zich verhoudt met de vordering die de stichting thans op hem zou hebben.
Aangezien sprake is van een constructie die er op gericht is dat uiteindelijk geen vordering van de stichting resteert op de man, ziet het hof geen aanleiding bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen rekening te houden met de door de man gestelde schuld aan de stichting en ziet het hof evenmin aanleiding om de waardering van het schip om die reden naar beneden toe bij te stellen.
7.14
Het hof gaat voorbij aan het subsidiaire beroep van de man op verknochtheid, nu hij hiertoe onvoldoende heeft aangevoerd.
de mast, de giek, de spinnakers en de motor van/bij het schip
7.15
In hoger beroep staat de toedeling van de mast, de giek, de spinnakers en de motor ter discussie.
7.16
De man is van mening dat deze goederen ten onrechte aan hem zijn toegedeeld voor een waarde van in totaal € 10.000,--. De motor is volgens hem lange tijd geleden kapotgevroren. De mast en de giek liggen bij het bedrijf waar de vrouw werkzaam is. De spinnakers liggen bij de vrouw. Dit is door de vrouw niet bestreden. Zij geeft aan dat er daarnaast nog wat spullen waren, waaronder een generator en reddingsvesten en dergelijke.
7.17
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over het feit dat de mast, de giek en de spinnakers en dergelijke door het bedrijf waar de vrouw werkzaam is, zullen worden verkocht en dat partijen de netto-opbrengst (derhalve de verkoopopbrengst minus de kosten van verkoop) bij helfte zullen delen. Dit brengt met zich dat het hof dienovereenkomstig zal bepalen.
de aandelen in [B] B.V. en de lening bij [B] B.V.
7.18
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aandelen in [B] B.V. aan de vrouw verknocht zijn. Tegen toedeling van die aandelen aan de vrouw maakt de man geen bezwaar, zolang de waarde van de aandelen in de gemeenschap valt. De vrouw is het eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de aandelen, maar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat de man gehouden is de helft van de lening aan [B] B.V. te voldoen. De man stelt dat zowel de aandelen als de lening in de gemeenschap dienen te vallen.
7.19
Blijkens rechtspraak van de Hoge Raad (waaronder ECLI:NL:HR:2008:BE9080) hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt af van de aard van dat goed, zoals die mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de vrouw van haar voormalige werkgever een bruto ontbindingsvergoeding van € 60.000,-- heeft ontvangen, welke vergoeding - blijkens de beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 23 december 2008 - bedoeld is ter aanvulling van inkomen. In beginsel is een dergelijke vergoeding verknocht. Dat de vrouw deze bruto ontbindingsvergoeding in een door haar - bij akte van 23 juli 2009 - opgerichte stamrecht BV, genaamd [B] B.V. heeft gestort, maakt dit op zichzelf niet anders.
7.2
Het hof is evenwel van oordeel dat het feit dat partijen - en dus ook de vrouw - de ontbindingsvergoeding hebben aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze blijkens de beschikking van de kantonrechter was bestemd, met zich brengt dat van verknochtheid geen sprake (meer) kan zijn. Gebleken is namelijk dat partijen deze bruto ontbindingsvergoeding in gezamenlijk overleg hebben aangewend voor de aankoop van de tot de gemeenschap behorende echtelijke woning. Deze koopovereenkomst is op 5 april 2011 getekend. Zij zijn daartoe gezamenlijk een overeenkomst van geldlening aangegaan met [B] B.V. In de boekhouding van [B] B.V. is een bedrag ter hoogte van de bruto ontbindingsvergoeding als een lening aan partijen opgenomen. Naar het oordeel van het hof valt zonder nadere toelichting niet in te zien op welke wijze en wanneer [B] B.V. inhoud zou hebben kunnen geven aan het doel waarvoor zij blijkens de stamrechtovereenkomst van 23 juli 2009 is opgericht. Meer specifiek is niets aangevoerd over het beoogde moment van voldoening van de schuld aan [B] B.V. die nodig is om aan de vrouw enige uitkering te kunnen doen. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de daarvoor benodigde financiële middelen zouden kunnen worden verkregen. Van het voornemen tot verkoop van het schip of de echtelijke woning is immers niet gebleken. In de overeenkomst van geldlening is bovendien tot uitgangspunt genomen dat de lening pas wordt afgelost als de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd al heeft bereikt. Mocht het de bedoeling zijn (dit is niet aangevoerd) dat op enig moment opeisbare, door de stamrecht BV te betalen periodieke uitkeringen zouden worden verrekend met de lening, dan is dat onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat die uitkeringen in dat geval aan de vrouw verknocht zouden zijn. Van enige feitelijke uitkering is dan immers geen sprake.
7.21
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat zowel de waarde van de aandelen van [B] B.V. als de lening aan [B] B.V. bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen dienen te worden betrokken. De aandelen zullen aan de vrouw worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
7.22
Voorts dient te worden beoordeeld voor welke waarde de betreffende bestanddelen in de verdeling dienen te worden betrokken.
7.23
Tussen partijen staat vast dat de vrouw een bruto ontbindingsvergoeding ter hoogte van € 60.000,-- heeft ontvangen. De vrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met een belastinglatentie van 35%, nu zij gehouden is op enig moment belasting af te dragen over de door haar ontvangen bruto ontbindingsvergoeding. De man heeft daartegen niets ingebracht. De vordering van [B] B.V. op partijen uit hoofde van de geldlening bedraagt volgens de vrouw - door de man niet bestreden - € 63.600,--, nu de achterstallige rente op een bedrag van € 3.600,-- kan worden gesteld.
7.24
Het hof acht het - nu partijen daarover niet twisten - redelijk om met een belastinglatentie van 35% over de ontvangen bruto ontbindingsvergoeding ter hoogte van € 60.000,-- rekening te houden (te weten: een belastinglatentie ter grootte van € 21.000,--). Dit brengt met zich dat de waarde van aandelen op een bedrag van afgerond € 42.600,-- (€ 63.600,-- minus € 21.000,--) dient te worden gesteld.
7.25
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7.23 is overwogen, staat niet ter discussie dat de lening van [B] B.V. aan partijen € 63.600,-- bedraagt. Het hof zal de lening van [B] B.V. voor dat bedrag in de verdeling betrekken. Nu sprake is van een gezamenlijke lening van partijen bij [B] B.V., zal het hof bepalen dat de vrouw de lening bij [B] B.V. zal voldoen en dat de man gehouden is de helft van deze lening aan de vrouw te voldoen.
de lening ten aanzien van de keuken
7.26
De vrouw stelt dat partijen voor de aanschaf van een nieuwe keuken voor de echtelijke woning een lening zijn aangegaan van € 5.000,--. Nu de lening in de gemeenschap valt, verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat zij de volledige schuld op zich neemt en dat de man gehouden is om € 2.500,-- aan haar te voldoen.
7.27
De man geeft aan er niet van op de hoogte te zijn geweest dat de vrouw een lening zou zijn aangegaan voor de keuken, laat staan voor welk bedrag. Partijen zijn reeds in maart 2012 uit elkaar gegaan en uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift blijkt dat zij op 3 mei 2012 een bedrag van € 5.000,-- van haar vader heeft ontvangen. Op dat moment voerden partijen geen gemeenschappelijke huishouding meer en de man heeft voor het aangaan van deze lening geen toestemming gegeven op de voet van artikel 1:88 BW. Gelet op het vorenstaande is de man van mening dat de lening ten aanzien van de keuken geheel voor rekening van de vrouw dient te komen.
7.28
Het hof gaat aan het door de man gestelde ten aanzien van de toestemming op de voet van artikel 1:88 BW voorbij, nu geen sprake is van een rechtshandeling als bedoeld in dit artikel. Dit brengt met zich dat bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen in beginsel rekening dient te worden gehouden met de door de vrouw gestelde lening voor de keuken.
7.29
Uit de koopovereenkomst d.d. 2 februari 2012 blijkt dat de aanschafprijs van de keuken € 14.450,-- bedroeg. De man heeft bij journaalbericht van 9 april 2015 een rekeningafschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij in maart 2012 bedragen van € 6.700,-- en € 5.000,-- heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van partijen. De man stelt zich op het standpunt dat, nu hij een totaalbedrag van € 11.700,-- heeft overgemaakt ten behoeve van de aankoop van de keuken, de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een lening ter hoogte van € 5.000,-- is aangegaan voor de aankoop daarvan. Het hof volgt de man deels in zijn stelling. Derhalve zal het hof met door de vrouw gestelde lening tot een bedrag van € 2.750,-- (te weten: € 14.450,-- minus € 11.700,--) rekening houden bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen, waarvan de man de helft (te weten: een bedrag van € 1.375,--) aan de vrouw dient te voldoen.
de erfenis van de man
7.3
De vrouw stelt dat de moeder van de man tijdens het huwelijk van partijen is overleden en dat de man uit dien hoofde een vordering had van € 43.565,--, waarvan reeds een bedrag van € 24.000,-- aan de man is uitgekeerd. Zij wenst thans aanspraak te maken op de helft van de restantvordering die de man op zijn vader heeft (ter hoogte van € 19.565,--) vanwege het overlijden van zijn moeder. De man dient volgens de vrouw in dat kader een bedrag van € 9.782,50 aan haar te voldoen.
7.31
De man geeft aan dat zijn moeder op 12 april 2002 is overleden. De afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder is een twistpunt met zijn vader geweest, aldus de man. Op 20 oktober 2004 heeft zijn vader een voorstel gedaan, inhoudende dat de man in plaats van het bedrag van € 43.565,-- een bedrag van € 24.000,-- tegen finale kwijting uit de nalatenschap kon ontvangen. Hij heeft dit voorstel geaccepteerd. Eind 2004 is dit bedrag aan hem uitgekeerd. Partijen zijn vervolgens op 22 juni 2005 met elkaar gehuwd. De man heeft, naar eigen zeggen, geen vordering meer op zijn vader van € 19.565,-- (te weten: het verschil tussen € 43.565,-- en € 24.000,--), nu hij dit aandeel destijds door het ondertekenen van de akte van verdeling van 16 mei 2007 heeft prijsgegeven.
7.32
Het hof is van oordeel dat uit de door de man overgelegde akte van verdeling van 16 mei 2007 genoegzaam blijkt dat de man met zijn vader is overeengekomen dat hij een bedrag van € 24.000,-- uit de nalatenschap van zijn moeder zou ontvangen tegen finale kwijting. Dit brengt met zich dat van een vordering van de man op zijn vader geen sprake is en dat de vordering van de vrouw reeds om die reden dient te stranden.
de vordering uit hoofde van overbedeling
7.33
Gelet op het voorgaande en de niet-bestreden beslissingen van de rechtbank is aan de vrouw toebedeeld (voor wat betreft de activa) en dient de vrouw te voldoen (voor wat betreft de passiva):
Activa
- de echtelijke woning € 195.000,--
- de beleggingspolis € 4.556,--
- de aandelen in [B] B.V.
€ 42.600,-- +
totaal € 242.156,--
Passiva
- de hypothecaire geldlening € 135.000,--
- de lening bij [B] B.V. € 63.600,--
- de schuld ten behoeve van de keuken
€ 2.750,-- +
totaal € 201.350,--
Per saldo ontvangt de vrouw € 40.806,-- (te weten: € 242.156,-- minus € 201.350,--).
7.34
Gelet op het voorgaande en de niet-bestreden beslissingen van de rechtbank is aan de man toebedeeld:
Activa
- het schip € 150.000,--
- de verkoopopbrengst van de auto € 2.500,--
- het gereedschap € 1.700,--
- de motorfiets
€ 1.500,-- +
totaal € 155.700,--
7.35
Op grond van het voorgaande dient de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 57.447,-- (te weten: € 155.700,-- minus € 40.806,-- : 2) aan de vrouw te voldoen. Het hof zal dienovereenkomstig bepalen.

8.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden.

9.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2014, voor wat betreft de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap zoals overwogen in rechtsoverwegingen 3.5.2., 3.13.4, 3.16.2 en de in het dictum vastgestelde vordering van de man op de vrouw uit hoofde van overbedeling;
in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de echtelijke woning, inclusief keuken en bouwmaterialen, voor een waarde van € 195.000,-- in de verdeling zal worden betrokken;
bepaalt dat de aandelen in [B] B.V. aan de vrouw worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de man;
bepaalt dat de vrouw de lening bij [B] B.V. zal voldoen, en dat de man gehouden is de helft van deze lening aan de vrouw te voldoen;
bepaalt dat de mast, de giek, de spinnakers en eventuele overige spullen (zoals generator en reddingsvesten) door het bedrijf waar de vrouw werkzaam is, zullen worden verkocht en dat partijen de netto-opbrengst bij helfte zullen delen;
bepaalt dat de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 57.447,-- aan de vrouw zal voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.Ch. Verschuur, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 december 2015 in bijzijn van de griffier.