ECLI:NL:GHARL:2016:10077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
200.152.683
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling onroerende zaken in ontbonden gemeenschap van maatschap en de geldigheid van onherroepelijke volmacht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de verdeling van onroerende zaken binnen een ontbonden gemeenschap van maatschap tussen twee broers, [appellant] en [geïntimeerde]. De broers zijn de enige kinderen van hun ouders, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Na het overlijden van hun vader, die een maatschapsovereenkomst had met [appellant], ontstonden er geschillen over de verdeling van de onroerende zaken die tot de maatschap behoorden. De vader had in de maatschapsovereenkomst een onherroepelijke volmacht verleend aan [appellant] om namens hem te handelen, ook na zijn overlijden. Dit leidde tot een notariële akte waarin [appellant] de onroerende zaken aan zichzelf toedeelde. De zaak kwam voor het hof na eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin de verdeling van de onroerende zaken door de rechtbank was vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdeling van de onroerende zaken die op 18 september 2008 nog tot de ontbonden gemeenschap van maatschap behoorden, niet rechtsgeldig was, omdat niet alle deelgenoten aan de verdeling hadden meegewerkt. Het hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde dat de onroerende zaken rechtsgeldig waren verdeeld, maar alleen voor zover het de onroerende zaken betrof die niet meer tot de gemeenschap behoorden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummers gerechtshof 200.152.683 en 200.152.698
(zaaknummers rechtbank Overijssel 106210 3en 93309)
arrest van 13 december 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats1] ,
appellant in beide zaken,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B. Nijman,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaats1] ,
geïntimeerde in beide zaken,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.L. Ruiter.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in beide zaken

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 mei 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 3 oktober 2016.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep in beide zaken

2.1
De tweelingbroers [appellant] en [geïntimeerde] zijn de enige kinderen van [naam vader] (hierna: vader) en [naam moeder] (hierna: moeder), die met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd waren. Met ingang van 1 oktober 1993 zijn [appellant] en vader een maatschapsovereenkomst aangegaan voor de uitoefening van een veehouders- dan wel landbouwbedrijf dat vader tot 1 oktober 1993 in maatschapsverband met zijn broer uitoefende. Vader en [appellant] hebben deze maatschapsovereenkomst vastgelegd bij notariële akte van 23 december 1996. Vader heeft in de maatschap (juridisch) ingebracht de registergoederen als vermeld op bladzijde 9 van deze notariële akte, te weten de boerderij met opstallen aan de [adres1] en wei- en bouwland aan de [adres2] aldaar.
2.2
Vader en [appellant] zijn in de maatschapsovereenkomst overeengekomen dat de vennoot die de zaken van de maatschap bij beëindiging voortzet, het recht heeft van de andere vennoot of diens rechtsopvolgers te vorderen dat alle activa van het maatschapsvermogen aan hem worden toebedeeld (artikel 12 lid 2). Vader en [appellant] hebben elkaar over en weer een onherroepelijke en ook na overlijden van kracht blijvende volmacht verleend ten behoeve van de vennoot-voorzetter om voor en namens de niet-voortzettende vennoot te compareren en te handelen teneinde na het eindigen van de maatschap de eigendom te leveren of andere rechten te doen overgaan aan de vennoot-voortzetter (artikel 12 lid 4). Verder hebben zij afgesproken dat moeder het recht heeft bij overlijden van vader in zijn plaats de maatschap met [appellant] voort te zetten onder dezelfde bepalingen en bedingen (artikel 13).
2.3
Vader en [appellant] hebben de boerderij met bijbehorend wei- en bouwland in [plaats2] in 1997 verkocht. Blijkens notariële akte van 26 februari 1998 hebben vader en [appellant] , daarbij handelend als enige vennoten van de tussen hen bestaande landbouwersmaatschap, ten titel van koop in eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft:
de boerderij met woning, schuren, mestsilo, garage, ondergrond, erf en landbouwgrond aan de [adres3] , kadastraal bekend gemeente [locatie] .
Op de locatie aan de [adres3] is een nieuwe ligboxenstal en een nieuwe woning gebouwd. De nieuwe woning heeft als adres [adres4] . Daarin hebben vanaf het gereedkomen in januari 2000 moeder samen met [geïntimeerde] , [appellant] en het gezin van [appellant] gewoond.
2.4
Vader is op [datum] overleden met achterlating van moeder en [appellant] en [geïntimeerde] als enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Hij heeft in zijn testament van
2 april 1993 tussen moeder en [appellant] en [geïntimeerde] een ouderlijke boedelverdeling gemaakt en daarbij aan moeder alle goederen van zijn nalatenschap toegedeeld en aan [appellant] en [geïntimeerde] ieder een vordering op hun moeder ter grootte van hun erfdeel. Op 27 maart 2000 is in zijn nalatenschap aangifte voor het recht van successie gedaan.
2.5
Moeder heeft op de voet van artikel 13 van de maatschapsovereenkomst na het overlijden van vader gebruik gemaakt van haar recht om de maatschapsovereenkomst met [appellant] voort te zetten. Zij is op [datum2] overleden met achterlating van [appellant] en [geïntimeerde] als haar enige erfgenamen, ieder voor een gelijk deel.
2.6
Op 18 september 2008 heeft [appellant] een notariële akte laten verlijden, waarin hij is opgetreden voor zich en als schriftelijke gevolmachtigde van vader op grond van artikel 12 lid 4 van de maatschapsovereenkomst. Hij heeft daarbij aan zichzelf de onroerende zaken die vader en hij bij de voormelde akte van 26 februari 1998 samen in eigendom hebben verkregen toegedeeld. In de akte van 18 september 2008 zijn die onroerende zaken in twee delen onderscheiden, te weten:
a.
"het woonhuis met ondergrond, erf en tuin, gelegen aan de [adres4] , ter grootte van ongeveer tien are, uitmakende een kennelijk ter plaatse aangeduid of aan te duiden gedeelte van het perceel kadastraal bekend [locatie] ."
"De boerderij, met uitzondering van voormeld woonhuis, bestaande uit de schuren, overige opstallen, landbouwgrond staande en gelegen aan de [adres4] , uitmakende het resterende gedeelte van het gemelde kadastrale perceel gemeente [locatie] , ter grootte van ongeveer negentien hectare, achtendertig are en vijfenzeventig centiare."
Een afschrift of uittreksel van deze akte is ingeschreven in de openbare registers.
2.7
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] zijn geschillen gerezen.
de zaak 93309 (rechtbank)/200.152.698 (hof)
In de procedure die bij de rechtbank onder zaaknummer 93309 is gevoerd heeft [appellant] in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld de woning aan de [adres4] te verlaten. De rechtbank heeft in haar vonnis van 9 april 2014 deze vordering in reconventie afgewezen met compensatie van de proceskosten.
[appellant] komt met vier grieven op tegen deze beslissing (memorie van grieven van 1 december 2015, waarop per abuis zaaknummer 200.152.683 in plaats van nummer 200.152.698 is vermeld). Hij vordert vernietiging van de tussen partijen gewezen vonnissen van 23 juli 2008, 30 november 2011, 15 februari 2012 en 9 april 2014 (naar het hof begrijpt voor zover gewezen in reconventie) en alsnog toewijzing van zijn vordering [geïntimeerde] te veroordelen de woning aan de [adres4] te verlaten met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep.
de zaak 106210 (rechtbank)/200.152.683 (hof)
In de procedure die bij de rechtbank onder zaaknummer 106210 is gevoerd heeft de rechtbank bij haar deelvonnis van 9 april 2014 in conventie op vordering van [geïntimeerde] de door [appellant] in de akte van 18 september 2008 verrichte verdelingshandelingen vernietigd (onderdeel II van het dictum) en in reconventie de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht dat die verdeling rechtsgeldig is, afgewezen (onderdeel III van het dictum). De rechtbank heeft partijen verder in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de keus van een notaris en de onzijdige personen die zullen worden benoemd in verband met de afwikkeling van de tussen partijen bestaande onverdeeldheden (onderdeel IV) en iedere verdere beslissing aangehouden (onderdeel V).
[appellant] komt met vijf grieven op tegen deze beslissing (memorie van grieven van 20 januari 2015, waarop per abuis zaaknummer 200.152.698 in plaats van nummer 200.152.683 is vermeld). Hij vordert vernietiging van het tussen partijen gewezen vonnis van 9 april 2014 (naar het hof begrijpt zowel in conventie als in reconventie) en alsnog afwijzing van de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] en toewijzing van de door hem gevorderde verklaring voor recht met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
de grieven in de zaak 106210 (rechtbank)/200.152.683 (hof)
2.8
Het hof zal de grieven I tot en met V gezamenlijk bespreken en overweegt als volgt.
  • Vader en [appellant] hebben samen als vennoten van de maatschap in 1998 de eigendom verkregen van de onroerende zaken aan de [adres3] . Deze onroerende zaken behoorden tot het vermogen van de maatschap (gemeenschap van maatschap) tussen vader en [appellant] .
  • Ten gevolge van het overlijden van vader en de voortzetting van de zaken van de maatschap door moeder in zijn plaats behoorden zij vervolgens, voor zover zij daar niet aan zijn onttrokken (rechtsoverweging 2.9), tot het vermogen van de maatschap (gemeenschap van maatschap) die tussen [appellant] en moeder bestond.
  • Na het overlijden van moeder behoorden deze onroerende zaken vervolgens tot de door haar overlijden ontbonden gemeenschap van maatschap. Daarin zijn gerechtigd als deelgenoten [appellant] enerzijds en de erfgenamen van moeder ( [appellant] en [geïntimeerde] ) anderzijds, [appellant] voor de onverdeelde helft en [appellant] en [geïntimeerde] als erfgenamen van moeder samen voor de andere onverdeelde helft.
  • [appellant] was bevoegd op grond van artikel 12 van de maatschapsovereenkomst de onroerende zaken die op 18 september 2008 behoorden tot de ontbonden gemeenschap van maatschap aan zich toe te delen en daarbij gebruik te maken van de door vader gegeven onherroepelijke volmacht van artikel 12 lid 4 van de maatschapsovereenkomst. Ingevolge artikel 3:77 BW zijn de erfgenamen en rechtsopvolgers onder algemene titel van de volmachtgever ondanks diens overlijden aan de levering na verdeling gebonden alsof de levering bij het leven van vader was verricht.
2.9
Daarbij geldt dat het recht van toedeling slechts ziet op onroerende zaken die op 18 september 2008 nog behoorden tot de ontbonden gemeenschap van maatschap. Artikel 12 lid 1 van de maatschapsovereenkomst spreekt van de activa van het maatschapsvermogen. In randnummer 29 van zijn memorie van grieven stelt [appellant] dat de beide woningen, naar het hof begrijpt de oude boerderij met nummer [adres3] en de nieuwe woning met nummer [adres4] , zijn overgebracht naar het privévermogen van vader respectievelijk [appellant] . Deze woningen maakten dus al tijdens leven van vader geen deel meer uit van het maatschapsvermogen, zodat het toedelingsrecht en de onherroepelijke volmacht niet zien op die woningen en de verdeling in zoverre het die woningen betreft niet voldoet aan de eis dat alle deelgenoten daaraan hebben meegewerkt en derhalve, nu de verdeling is geschied bij notariële akte, ingevolge artikel 3:195 lid 1 BW vernietigbaar is op vordering van degene die niet aan de verdeling heeft deelgenomen, te weten [geïntimeerde] . Bij dagvaarding in eerste aanleg in deze procedure van 6 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] een rechtsvordering ingesteld tot vernietiging van de verdeling. Tussen partijen staat vast dat dit beroep tijdig is geschied en dat de betreffende rechtsvordering niet is verjaard, nu de verdeling na 6 oktober 2008 ter kennis is gekomen van [geïntimeerde] .
2.1
Ter comparitie bij het hof is met partijen aan de hand van de kadastrale tekening die onderdeel uitmaakt van productie 2 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in de zaak met zaaksnummer 93309 (rechtbank) en 200.152.698 (hof) besproken welke gedeelten van het perceel kadastraal bekend gemeente [locatie] de oude boerderij met nummer [adres3] en de nieuwe woning met nummer [adres4] betreffen. Uit de toelichting van partijen heeft het hof begrepen dat voor hen beiden bij benadering op eenduidige wijze duidelijk is welk gedeelte van dit kadastrale perceel de nieuwe woning met nummer [adres4] beslaat en welk gedeelte de oude boerderij met nummer [adres3] . Het hof gaat ervan uit dat de exacte grenzen zullen blijken door bijhouding na meting door de Dienst van het Kadaster op de voet van artikel 57 en volgende van de Kadasterwet.
2.11
Op grond van het vorenstaande slagen de grieven I tot en V voor zover zij betrekking hebben op de oude boerderij met nummer [adres3] en de nieuwe woning met nummer [adres4] , die op 18 september 2008 niet meer behoorden tot de ontbonden gemeenschap van maatschap en falen zij voor zover zij betrekking hebben op de onroerende zaken die op 18 september 2008 nog wel tot de ontbonden gemeenschap van maatschap behoorden. Het hof zal het tussen partijen onder zaaknummer 106210 gewezen en bestreden vonnis van 9 april 2014 zowel in conventie wat betreft onderdeel II als in reconventie wat betreft onderdeel III vernietigen en beslissen als volgt.
de grieven in de zaak 93309 (rechtbank)/200.152.698 (hof)
2.12
Grief I moet falen, nu de verdeling voor zover die de woning met nummer [adres4] betreft, zal worden vernietigd in de zaak 200.152.683.
2.13
De woning met nummer [adres4] behoort toe aan beide partijen samen, [appellant] voor drie vierde en [geïntimeerde] voor een vierde onverdeeld aandeel. Beide partijen zijn bevoegd tot het gebruik van de woning, tenzij een regeling anders bepaalt (artikel 3:169 BW). Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een dergelijke door partijen bij overeenkomst of door de kantonrechter op de voet van artikel 3:168 BW getroffen regeling. De stelling die [appellant] aan zijn vordering tot ontruiming ten grondslag legt, te weten dat [geïntimeerde] zonder rechtsgrond de woning met nummer [adres4] gebruikt, is dan ook niet komen vast te staan. De grieven II tot en met IV falen.
2.14
Het hof merkt op dat elk van partijen de huidige situatie als ongewenst beschouwt en deze wil beëindigen, waarbij [geïntimeerde] eerst de oude boerderij op nummer [adres3] voor zijn bewoning geschikt wil maken. Het hof begrijpt dat het daarvoor eerst nodig is de nalatenschappen van de ouders van partijen af te wikkelen. In deze zaak kan het hof de door [appellant] verlangde belangenafweging niet maken. Wel kan ieder van partijen de kantonrechter verzoeken een regeling te treffen, waarbij deze naar billijkheid rekening dient te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
2.15
Op grond van het vorenstaande falen de grieven en zal het hof de tussen partijen onder zaaknummer 93309 gewezen vonnissen van 30 november 2011, 15 februari 2012 en 9 april 2014 bekrachtigen. Tegen het tussenvonnis van 23 juli 2008 staat op grond van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening open, zodat het hof [appellant] in zijn hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.16
Deze zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen. Het hof ziet daarin aanleiding voor compensatie van de proceskosten in beide instanties.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak 106210 (rechtbank)/200.152.683 (hof)
vernietigt het tussen partijen onder zaaknummer 106210 gewezen en bestreden vonnis van
9 april 2014 van de rechtbank Overijssel in conventie wat betreft onderdeel II en in reconventie wat betreft onderdeel III en doet in zoverre opnieuw recht;
in conventie
vernietigt de verdeling gedaan bij notariële akte van 18 september 2008 van:
a.
"het woonhuis met ondergrond, erf en tuin, gelegen aan de [adres4] , ter grootte van ongeveer 10 are, uitmakende een kennelijk ter plaatse aangeduid of aan te duiden gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [locatie] ."
vernietigt de verdeling gedaan bij notariële akte van 18 september 2008 van:
"De boerderij, met uitzondering van voormeld woonhuis, bestaande uit de schuren, overige opstallen, landbouwgrond staande en gelegen aan de [adres4] , uitmakende het resterende gedeelte van het gemelde kadastrale perceel gemeente [locatie] , ter grootte van ongeveer negentien hectare, achtendertig are en vijfenzeventig centiare."
maar uitdrukkelijk alleen wat betreft het gedeelte van de onder b nader omschreven onroerende zaak dat uitmaakt de oude boerderij met ondergrond en erf, gelegen aan de [adres3] ;
bepaalt dat de grenzen van de gedeelten van het kadastrale perceel gemeente [locatie] die onder de vernietiging zijn begrepen, zullen luiden zoals deze door bijhouding na meting door de Dienst van het Kadaster op de voet van artikel 57 en volgende van de Kadasterwet zullen worden vastgesteld;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
verklaart voor recht dat de onroerende zaken die behoren tot het vermogen van de ontbonden gemeenschap van maatschap bij notariële akte van 18 september 2008 rechtsgeldig zijn verdeeld;
in de zaak 93309 (rechtbank)/200.152.698 (hof)
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussen partijen onder zaaknummer 93309 gewezen vonnis van 23 juli 2008;
bekrachtigt de tussen partijen onder zaaknummer 93309 gewezen vonnissen van
30 november 2011, 15 februari 2012 en 9 april 2014;
in beide zaken:
compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.