ECLI:NL:GHARL:2016:1039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.178.925/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in hoger beroep met betrekking tot alimentatie en omgang na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft verzocht om een voorlopige bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man, de verweerder, heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf ook verzoeken ingediend met betrekking tot de omgang met de kinderen.

De vrouw heeft verzocht om een bijdrage van € 2.600,-- per maand voor haar levensonderhoud en € 300,-- per kind per maand voor de kinderen, met ingang van 1 november 2015. De man heeft verzocht om een voorlopige contactregeling en om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de alimentatie en dat hij zich kan verenigen met de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie.

Het hof heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en bepaald dat de man met ingang van 1 november 2015 een bijdrage van € 300,-- per kind per maand en € 968,40 per maand voor de vrouw dient te betalen. De toekomstige termijnen dienen telkens bij vooruitbetaling te worden voldaan. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is gegeven door drie rechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.925/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139631 / FA RK 15-130)
beschikking van 4 februari 2016 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[de verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.W. Aartsen, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[de verweerder],
wonende te [B] (Verenigd Koninkrijk),
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2015 en 29 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift voorlopige voorzieningen echtscheiding in hoger beroep, ingekomen op 20 november 2015;
- het verweerschrift inzake voorlopige voorzieningen in hoger beroep tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 24 december 2015;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek voorlopige voorziening, ingekomen op 15 januari 2016;
- het journaalbericht van 14 januari 2016 met bijlagen van mr. Aartsen;
- het journaalbericht van 19 januari 2016 met bijlagen van mr. Rietberg.
2.2
De mondelinge behandeling in zowel de hoofdzaak (geregistreerd onder zaaknummers 200.178.925/01 en 200.178.927/01) als in de onderhavige zaak heeft op 21 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Mr. Rietberg heeft ter zitting - met toestemming van het hof en de wederpartij - een zevental salarisspecificaties van de man overgelegd. Mr. Aartsen heeft daarbij wel de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat hij in de hoofdzaak door het hof in de gelegenheid zal worden gesteld om op deze bescheiden inhoudelijk te reageren.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 in de gemeente [G] met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende kinderen geboren:
- [C] , geboren [in] 2005 te [F] ;
- [D] , geboren [in] 2006 te [G] ;
- [E] , geboren [in] 2010 te [G] .
3.3
De man heeft de Australische nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Bij de beschikking van 29 juli 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, de door de man te betalen kinderalimentatie op € 300,-- per kind per maand en de door de man te betalen partneralimentatie op € 2.600,-- per maand bepaald met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk, beide telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens ten aanzien van de echtscheiding.
3.5
Onder meer hiertegen heeft de man bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 oktober 2015, aanhangig onder zaaknummers 200.178.925/01 (echtscheiding, omgang en alimentatie) en 200.178.927/01 (verdeling), hoger beroep ingesteld bij dit hof.
3.6
De echtscheiding is tot op heden nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het huwelijk van partijen nog niet is ontbonden.

4.De verzoeken in hoger beroep

4.1
De vrouw verzoekt het hof bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen echtscheiding in hoger beroep bij beschikking, voor de duur van het geding, althans tot de beschikking echtscheiding in kracht van gewijsde is gegaan, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2015, althans per datum indiening verzoekschrift, dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot een bedrag van € 2.600,-- per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2015, althans per datum indiening verzoekschrift, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen tot een bedrag van € 300,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
4.2
De man verzoekt het hof, bij verweerschrift inzake voorlopige voorziening in hoger beroep tevens zelfstandig verzoek, te bepalen dat er een voorlopige contactregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de man in staat wordt gesteld om de kinderen (naar het hof leest:) twee weekeinden per maand bij zich te hebben in een huisje of stacaravan in Nederland van vrijdag tot en met maandagmorgen naar school, op de momenten dat hij in Nederland is tijdens een verjaardag van de kinderen dat de man in staat wordt gesteld om een cadeautje aan de kinderen te geven en hij alsdan een dagdeel met de kinderen kan doorbrengen, alsmede de helft van alle schoolvakanties met de bepaling dat de schoolvakanties ook in het buitenland mogen worden doorgebracht alsmede te bepalen dat het de man tijdens de zomervakantie in 2016 gedurende zes weken wordt toegestaan om met de kinderen naar Australië op familiebezoek te gaan en tevens te bepalen dat de vrouw de paspoorten van de kinderen aan de man dient af te geven. Daarnaast verzoekt de man om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen alsmede te bepalen dat de man een bedrag van € 300,-- per kind per maand als bijdrage in de kosten van de kinderen kan voldoen.
4.3
Partijen zijn er ter zitting mee akkoord gegaan dat het hof de beoordeling inzake de voorlopige voorzieningen zal beperken tot de verzoeken van de vrouw om een voorlopige kinder- en partneralimentatie en er over het verzoek van de man ter zake omgang - zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven - in de hoofdzaak (voor wat betreft de echtscheiding, de omgang en de definitieve partneralimentatie geregistreerd onder zaaknummer 200.178.925/01) zal worden beslist, nu er op korte termijn uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak, de man in de hoofdzaak een gelijkluidend verzoek ter zake omgang heeft gedaan en er ten aanzien van dat verzoek alsdan geen belang zal zijn bij het treffen van voorlopige voorzieningen.

5.De beoordeling van het verzoek

de rechtsmacht
5.1
De bevoegdheid in het kader van een verzoek om kinder- en partneralimentatie in een voorlopige voorzieningenprocedure wordt ontleend aan de 'gewone' bevoegdheidsregels van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening is het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd om van een dergelijk verzoek kennis te nemen. Aangezien de vrouw en de kinderen woonachtig zijn in [A] , is dit hof bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
het toepasselijk recht
5.2
In artikel 15 van voornoemde Alimentatieverordening wordt voor het toepasselijk recht verwezen naar het Haagse Protocol van 2007. Op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 is toepasselijk het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. Derhalve dient in de onderhavige zaak het Nederlandse recht te worden toegepast.
de ontvankelijkheid
5.3
Aangezien de hoofdzaak tussen partijen bij dit hof aanhangig is (geregistreerd onder zaaknummer 200.178.925/01), kan de vrouw - gelet op het bepaalde in artikel 821 Rv - worden ontvangen in haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Op grond van artikel 822 lid 1 Rv kan de rechter bij beschikking - voor de duur van het geding - een beslissing geven op een verzoek tot een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en op een verzoek tot een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
de voorlopige kinderalimentatie
5.4
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van € 300,-- per kind per maand gesteld met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk (te weten: de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand).
5.5
Echter, nu de man ook hoger beroep heeft ingesteld op het punt van de echtscheiding, is de echtscheiding tot op heden nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5.6
De vrouw heeft daarom bij wijze van voorlopige voorzieningen verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2015, althans per datum indiening verzoekschrift, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen tot een bedrag van € 300,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
5.7
Aangezien de man geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum, hij zich naar eigen zeggen kan verenigen met de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 300,-- per kind per maand en hij in de afgelopen periode ook steeds voornoemde bijdrage aan de vrouw heeft voldaan, zal het hof de voorlopig - voor de duur van het geding - door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november 2015 op € 300,-- per kind per maand bepalen en conform het verzoek van de vrouw daartoe tevens bepalen dat de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan.
de voorlopige partneralimentatie
5.8
De vrouw verzoekt om te bepalen dat de man met ingang van 1 november 2015, althans per datum indiening verzoekschrift, dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud tot een bedrag van € 2.600,-- per maand, bij vooruitbetaling aan haar te voldoen.
5.9
Het hof zal de bij wijze van voorlopige voorziening - voor de duur van het geding - door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op 1 november 2015 laten ingaan, nu de man tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd.
5.1
De vrouw heeft een behoeftelijst in het geding gebracht, waaruit een behoefte blijkt van € 3.007,50 netto per maand. Zij verzoekt om een voorlopige bijdrage van de man ter hoogte van € 2.600,-- bruto per maand. De man heeft weliswaar de door de vrouw overgelegde behoeftelijst op een aantal punten bestreden, doch gelet op de hoogte van het netto besteedbaar inkomen van partijen tijdens het huwelijk, het feit dat de vrouw over de door haar te ontvangen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud belasting dient af te dragen zodat haar bruto behoefte hoger zal zijn gelegen, acht het hof de vrouw in ieder geval behoeftig voor het door haar verzochte bedrag van € 2.600,-- per maand. Een bespreking van de in de behoeftelijst opgenomen posten gaat het bestek van een voorlopige voorzieningen procedure naar het oordeel van het hof te buiten. Hoewel de man zich tevens op het standpunt heeft gesteld dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, is het hof van oordeel dat de vrouw die stelling ter zitting in het kader van de voorlopige voorzieningen voldoende heeft weersproken.
5.11
Voorts dient te worden beoordeeld in hoeverre de man gelet op zijn draagkracht in staat kan worden geacht om de door de vrouw verzochte voorlopige bijdrage te voldoen.
5.12
Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties blijkt van een salaris ter hoogte van £ 7.705,25. Er wordt op het salaris van de man een bedrag van in totaal £ 2.894,11 ingehouden. De man ontvangt een vergoeding voor de auto ter hoogte van £ 640,--. De vergoeding voor de auto ter hoogte van £ 640,-- zal het hof anders dan de vrouw betoogt niet als inkomen meenemen, nu hiermee - volgens het Rapport alimentatienormen - geen rekening behoort te worden gehouden. Het hof zal derhalve rekening houden met een netto inkomen van de man ter hoogte van £ 4.811,14 (te weten: £ 7.705,25 minus £ 2.894,11), hetgeen omgerekend naar euro's - op koersdatum 25/1/2016 - afgerond € 6.331,-- bedraagt. De ziektekosten maken volgens de man onderdeel uit van zijn salaris.
5.13
Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat partijen het erover eens zijn dat rekening behoort te worden gehouden met de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de huurlasten van de man ter hoogte van € 1.060,-- per maand.
5.14
Partijen zijn het niet eens over de mee te nemen extra kosten van de man in het kader van de zorgregeling met de kinderen. De man stelt zijn kosten op een bedrag van € 2.000,-- per maand. De vrouw is van mening dat rekening kan worden gehouden met een bedrag van € 1.000,-- per maand. Het hof zal rekening houden met een bedrag van € 1.000,-- per maand, nu door de vrouw is gesteld - hetgeen door de man niet is weersproken - dat de man goedkoper zal kunnen vliegen en het niet redelijk is om het volledige bedrag aan de door de man gemaakte kosten ten laste van de vrouw te brengen door dit in mindering te brengen op de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man zal naar het oordeel van het hof bovendien het surplus aan kosten vanuit zijn vrije ruimte kunnen voldoen.
5.15
Overige kosten zijn gesteld noch gebleken, zodat het hof daarmee geen rekening zal houden bij de beoordeling van het onderhavige verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ten aanzien van de partneralimentatie.
5.16
Gelet op het vorenstaande ziet de netto berekening van de draagkracht van de man over de periode van 1 november 2015 - aan de hand van de tarieven 2015-2 - er als volgt uit:
- netto inkomen € 6.331,--
- bijstandsnorm € 963,--
- kale huur € 1.060,--
- af: gemiddelde basishuur
€ 227,-- -
€ 833,--
- in bijstandsnorm begrepen nominaal
deel premie ZVW
€ 39,-- -
€ 794,--
- kosten bezoekregeling
€ 1.000,--
draagkrachtloos inkomen
€ 2.757,---
draagkrachtruimte
€ 3.574,--
beschikbare draagkrachtruimte (60%) € 2.144,40
5.17
Op het bedrag aan beschikbare draagkrachtruimte dient nog de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ter hoogte van € 900,-- per maand, alsmede de totale zorgkorting ter hoogte van € 276,-- per maand (zoals volgt uit de door de vrouw overgelegde berekening van de kosten kinderen bij journaalbericht van 14 januari 2016) in mindering te worden gebracht. Derhalve heeft de man met ingang van 1 november 2015 een bedrag van € 968,40 per maand (te weten: € 2.144,40 minus € 1.176,--) beschikbaar voor een voorlopige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man kan, nu hij belastingplichtig is in het Verenigd Koninkrijk, geen aanspraak maken op belastingvoordeel ten aanzien van de partneralimentatie, zodat het hof - in afwijking van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening - voornoemd bedrag niet zal bruteren volgens de methode Buijs.
5.18
Het hof zal dan ook de voorlopig - voor de duur van het geding - door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 november 2015 op € 968,40 per maand bepalen en tevens bepalen dat de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
beschikkende voor de duur van het geding:
bepaalt het bedrag dat de man de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november 2015 op € 300,-- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt het bedrag dat de man de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 november 2015 op € 968,40 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. B.J.H. Hofstee en mr. J.P. Evenhuis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2016 in bijzijn van de griffier.