ECLI:NL:GHARL:2016:10442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
200.200.779/01 en 02 en 200.200.743/01 en 02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging uithuisplaatsing en omgangsregeling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 1 augustus 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing en een ondertoezichtstelling van hun kinderen heeft verleend. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.M. Verhaar, zijn het niet eens met deze maatregelen en verzoeken het hof om de werking van de beschikkingen te schorsen en deze te vernietigen. De kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], zijn respectievelijk geboren in 2006 en 2011 en zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige zorgen over hun ontwikkeling en de thuissituatie. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 25 november 2016 gehouden, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instellingen aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de zorgen over hun kinderen en dat er nog geen adequate stappen zijn ondernomen om de situatie te verbeteren. De ouders hebben ingestemd met verdere onderzoeken en hulpverlening, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk blijven. De omgangsregeling is gewijzigd naar eens per twee weken, waarbij de ouders meer tijd met de kinderen kunnen doorbrengen. De beschikking van de kinderrechter is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, met de nadruk op de noodzaak van verdere hulpverlening en onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.200.779/01 en 200.200.779/02,
200.200.743/01 en 200.200.743/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/188724 / JE RK 16-1172 en
C/08/189621 / JE RK 16-1321)
beschikking van 20 december 2016
in de zaken met de nummers 200.200.779/01 en 200.200.779/02
[verzoekster]en
[verzoeker],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. I.M. Verhaar te Zwolle,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad,
waarbij als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen:
JBO,
2. de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen:
WSJ.
en in de zaken met de nummers 200.200.743/01 en 200.200.743/02
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. I.M. Verhaar te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
JBO,
waarbij als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de pleegouders van de hierna te noemen [de minderjarige1] ,

per adres van WSJ,
2.
familie [B],
wonende te [C] ,
hierna te noemen:
de pleegouders van de hierna te noemen [de minderjarige2],
3. de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen:
WSJ.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst in de zaak met nummer 200.200.779 (de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 augustus 2016, verbeterd bij beschikking van 11 augustus 2016, uitgesproken onder zaaknummer C/08/188724 / JE RK 16-1172.
Het hof verwijst in zaak met nummer 200.200.743 (de omgangsregeling) voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 augustus 2016, uitgesproken onder zaaknummer C/08/189621 / JE RK 16-1321.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in zaak 200.200.779 (de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), tevens houdende verzoek tot schorsing van de werking
van de bestreden beschikking, ingekomen op 6 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Verhaar van 20 oktober 2016 met productie(s);
- het verweerschrift van de raad.
2.2
Het verloop van de procedure in zaak 200.200.743 (de omgangsregeling) blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), tevens houdende verzoek tot schorsing, alsmede een
‘voorwaardelijk zelfstandig verzoek’, ingekomen op 6 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Verhaar van 20 oktober 2016 met producties;
- een brief van WSJ van 9 november 2016;
- het verweerschrift van de GI met productie(s).
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens JBO is verschenen mevrouw [D] . Namens de raad is mevrouw [E] verschenen. Namens WSJ is verschenen de heer [F] . De pleegouders zijn uitgenodigd voor de zitting maar hebben van de aan hen geboden gelegenheid om aldaar te verschijnen geen gebruik gemaakt.
2.4
Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof de dossiers van beide zaken als één dossier zal beschouwen. Ter mondelinge behandeling heeft mr. Verhaar met instemming van de overige partijen en het hof de bijlagen 13 tot en met 16 die behoren bij het journaalbericht van 24 november 2016 in het geding gebracht alsmede een brief van 1 augustus 2016 van mevrouw [G] , GZ-psycholoog bij [H] , aan de huisarts van de moeder. Mr. Verhaar heeft haar pleitaantekeningen overgelegd.
2.5.
Het hof heeft een brief van de pleegouders van [de minderjarige2] van 30 oktober 2016 ontvangen. Uit het begin van de brief begrijpt het hof dat de pleegouders hun informatie alleen aan het hof willen zenden en dat zij wensen dat de overige partijen in de onderhavige zaken niet van de brief kennis nemen. Het hof is van oordeel dat alle partijen kennis moeten kunnen nemen van een processtuk. Om die reden zal het hof de brief van de pleegouders buiten beschouwing laten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren [in] 2006 te [A] [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en [in] 2011 te [A] [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ). De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 11 mei 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van JBO met ingang van 11 mei 2016 tot 25 mei 2016 en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor diezelfde periode verleend. Bij beschikking van 23 mei 2016 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd met ingang van 25 mei 2016 tot 11 augustus 2016.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 1 augustus 2016 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van WSJ en de machtiging verlengd, beide maatregelen met ingang van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017. WSJ heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling met ingang van 1 augustus 2016 overgenomen van JBO.
Bij de andere bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 1 augustus 2016 heeft de kinderrechter op verzoek van JBO de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de ouders gewijzigd en bepaald op eenmaal per drie weken.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van beide beschikkingen van 1 augustus 2016. De ouders verzoeken in zaak 200.200.779 het hof te bepalen dat de werking van de beschikking van 1 augustus 2016 ter zake de machtiging uithuisplaatsing wordt geschorst. Tevens verzoeken zij de bestreden beschikking ter zake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te vernietigen en de verzoeken van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen. .
De ouders verzoeken in zaak 200.200.743 het hof te bepalen dat de werking van de beschikking van 1 augustus 2016 ter zake de omgangsregeling wordt geschorst. Daarnaast verzoeken zij te bepalen dat de bestreden beschikking ter zake de omgangsregeling van eens per drie weken wordt vernietigd en een omgangsregeling tussen de kinderen en hen te bepalen van ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, de vakanties en de feestdagen, dan wel een omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht.
4.2
Tegen voornoemde verzoeken is verweer gevoerd.
4.3
Het hof zal eerst de schorsingsverzoeken bespreken, vervolgens de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en ten slotte de omgangsregeling.

5.De motivering van de beslissing

De schorsingsverzoeken
5.1
Nu het hof heden uitspraak zal doen in de hoofdzaken, hebben de ouders geen belang meer bij de beoordeling van hun verzoeken tot schorsing van de werking van de bestreden beschikkingen. Het hof zal die verzoeken om die reden afwijzen.
De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De raad, JBO en WSJ achten het evenwel noodzakelijk dat deze maatregelen worden voortgezet.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Niet afdoende duidelijk is geworden, dat de kinderen een voldoende veilig en stabiel opvoedingsklimaat kan worden geboden door de ouders, al dan niet met hulpverlening, en de kinderen aldus weer kunnen worden thuisgeplaatst en de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd. Het hof heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen de aard en de ernst van de zorgen die hierna zijn genoemd.
5.6
Bij [de minderjarige1] is ADHD en PDD-NOS vastgesteld met een beneden gemiddeld IQ. [de minderjarige1] heeft daardoor bovengemiddeld behoefte aan duidelijkheid en structuur. Dat maakt hem kwetsbaar. De beperkingen van [de minderjarige1] doen een extra beroep op de vaardigheden van zijn verzorgers.
Uit gesprekken met [de minderjarige1] blijkt dat hij onveiligheid ervaart onder meer wanneer de vader boos is of wanneer zijn ouders ruzie hebben. Hij heeft daarbij voorbeelden gegeven van fysiek, verbaal en psychisch geweld in zijn thuissituatie.
[de minderjarige1] heeft ernstig problematisch gedrag laten zien. De ouders hebben aangegeven dat [de minderjarige1] thuis last had van woedebuien. Hij is onzeker en heeft last van faalangst. Hij vroeg in het pleeggezin waar hij tot voor kort verbleef, veel negatieve aandacht, vertoonde claimend gedrag en at slecht. Hij vertoonde daar tevens steeds onrustig gedrag door voortdurend geluid te maken, door te schreeuwen, ongecontroleerde kreten uit te stoten en lawaai te maken met voorwerpen. Hij poepte regelmatig in zijn broek en weigerde op de wc te zitten tijdens de stoelgang waardoor de toiletruimte vervuild raakte. [de minderjarige1] heeft op school ook moeilijk gedrag laten zien. Hij heeft op school en in het pleeggezin intensieve sturing nodig.
Tijdens de zorgregeling is gebleken dat [de minderjarige1] geneigd is de zorgtaak voor [de minderjarige2] over te nemen van zijn ouders. Hij heeft een zorgende rol die niet past bij zijn leeftijd noch in het contact tussen een broer en zus.
Het hof heeft bovendien grote zorgen over de verantwoordelijkheid die [de minderjarige1] voelt voor alle zorgen die er thuis waren en zijn. In zijn beleving is het namelijk zijn schuld dat er ruzie was met de buren, dat ze moesten verhuizen en dat hij en zijn zusje uit huis geplaatst zijn.
5.7
Ook over [de minderjarige2] zijn er ernstige zorgen. [de minderjarige2] heeft laten weten bang te zijn voor de woedebuien van [de minderjarige1] . Zij heeft er psychisch en lichamelijk last van. Zij heeft aangegeven dat zij er hoofdpijn van krijgt. Volgens de ouders kopieert [de minderjarige2] het gedrag van [de minderjarige1] . Zij heeft eveneens woede-uitbarstingen en geeft steeds vaker een grote mond.
[de minderjarige2] laat weinig wederkerigheid zien in de contacten met de juf en met de andere kinderen. Op school zijn haar reacties naar andere kinderen niet aardig, pakt ze spullen af en reageert zij rigide. [de minderjarige2] laat zich niet gemakkelijk troosten door volwassenen en lijkt tijdens de bezoeken met de ouders steeds meer afstand te bewaren.
[de minderjarige2] heeft al langdurig buikpijnklachten. De huisarts heeft geen fysieke oorzaak kunnen vinden maar relateert de klachten aan stress. Zij had voorts langdurig problemen met poepen en ging daarvoor naar de poeppoli. In het pleeggezin is er geen sprake meer van deze problemen.
Begin mei 2016 is [de minderjarige2] bij de kinderarts geweest in verband met bloed in haar onderbroek. De ouders hebben toen laten weten dat zij met haar kruis op de fietsstang is gevallen. Uit het medisch onderzoek van [de minderjarige2] volgde dat het letsel kan passen bij de uitleg van ouders. Om evenwel een volledig beeld te krijgen over de vraag of er sprake is (geweest) van seksueel misbruik zijn aanvullend gesprekken met de kinderen nodig. Die gesprekken hebben nog niet plaatsgevonden, omdat de ouders hun aanvankelijk gegeven instemming daarvoor hebben ingetrokken.
5.8
Er speelden voorafgaand en ten tijde van de uithuisplaatsing grote stressoren in het gezin van de ouders, zoals financiële problemen, een gedwongen verlaten van de woning en terugkerende ruzies met de buren. De kinderen speelden niet buiten door de spanningen en ruzie in de buurt ten aanzien van hun gezin. De draaglast van de ouders was groter dan hun draagkracht. Daardoor hebben de kinderen al langere tijd veel stress in hun leven ervaren.
Er zijn zorgen over de manier waarop de ouders met hun kinderen communiceren en waarop zij hen corrigeren. De vader heeft moeite zijn boosheid in de hand te houden. De vader bestrijdt dat maar uit het dossier blijkt dat hij door de jaren heen driemaal een doorverwijzing heeft verzocht voor het leren omgaan met agressieproblemen. Ook anonieme meldingen en de politiemeldingen bevestigen het verbaal geweld jegens de kinderen.
De kinderen zijn langdurig in een instabiele thuissituatie geweest, hetgeen een bedreiging voor hun ontwikkeling vormde en vormt.
5.9
Niet weersproken is dat de ouders meerdere hulpverleningstrajecten hebben gevolgd. Desondanks zijn er ernstige zorgen over de kinderen. Het is de ouders (nog) niet gelukt om de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. Bij het bespreken van zorgen verdedigen de ouders zich en ontkennen zij die zorgen. Zij ervaren zelf geen of slechts beperkt problemen. Niet blijkt dat de ouders voldoende inzicht hebben in de zorgen over de kinderen en wat er nodig is om deze zorgen weg te nemen. Het is de jeugdbeschermer opgevallen dat de ouders moeilijk kunnen reflecteren op hun eigen handelen. De ouders vonden de adviezen of tips die zijn gegeven eigenlijk niet nodig. Een en ander maakt het moeilijk om de zorgen op te lossen.
5.1
Op pagina 7 van het OTS-plan van 8 november 2016 van WSJ van beide kinderen zijn voorwaarden aan de ouders gesteld, die gelijk zijn aan de eisen die de raad in mei 2016 en JBO ook al hebben gesteld. Zoals het Plan van Aanpak vermeldt, is het - voordat de vraag of de ouders in staat zijn om de kinderen de opvoeding en veiligheid te bieden die ze nodig hebben beantwoord kan worden en dus voordat toegewerkt kan worden naar een mogelijke thuisplaatsing - nodig dat er een psychologisch onderzoek van de moeder plaatsvindt, waarbij ook gekeken wordt naar de opvoedcapaciteiten en leerbaarheid van de moeder, en een zelfde onderzoek bij de vader. Daarmee zijn de ouders akkoord.
Zoals de ouders ter zitting hebben aangegeven stemmen zij er tevens mee in dat een gedragswetenschapper zal spreken met de kinderen voor een psycho-seksuele screening, zoals de vertrouwensarts van [I] heeft geadviseerd. Die screening dient nog plaats te vinden.
Als eis is voorts gesteld dat de vader een agressieregulatie training volgt en toestemming geeft voor inzage en contact tussen de jeugdbeschermer en de therapeut van de vader over de voortgang van de training. De ouders hebben in het geding gebracht een brief van [J] , een GGZ-organisatie, van 30 augustus 2016 waaruit blijkt dat de vader daar voor een intake is geweest na verwijzing van de huisarts met de vraag om ondersteuning bij agressieregulatie en suïcidaliteit. [J] geeft aan dat behandeling bij de specialistische GGZ of generalistische basis GGZ niet geïndiceerd is. De vader is daarbij terugverwezen naar de praktijkondersteuner van de huisarts (POH). De nodige training of behandeling op dit vlak heeft dan ook nog niet plaatsgevonden.
Van beide ouders is voorts nodig dat zij instemmen met contact tussen de jeugdbeschermer en hun therapeuten en dat zij inzage geven in de onderzoeksverslagen en voortgangsverslagen van hun eigen therapie. De moeder heeft daarmee (alleen nog maar) een begin gemaakt door ter zitting eerdergenoemde brief van [H] in het geding te brengen.
De jeugdbeschermer heeft ook de toestemming van de ouders nodig om over hen te informeren bij de praktijkondersteuner van hun huisarts. De ouders hebben ter zitting daarmee ingestemd.
Er dient tevens nog te worden gekeken welke hulp [de minderjarige1] nodig heeft. Het hof acht het bij het beantwoorden van de vraag welke hulp voor [de minderjarige1] dient te worden ingezet en wat er eventueel nog nodig is aan verder onderzoek van [de minderjarige1] , voorts raadzaam dat de WSJ de kinderpsychiater van [de minderjarige1] raadpleegt of deze erbij betrekt. Het hof acht het verder van belang hulpverlening in te zetten voor [de minderjarige1] 's schuldgevoel.
5.11
Gelet op het voorgaande zal het hof de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen thans dan ook niet opheffen of beëindigen.
Weliswaar is de financiële situatie van de ouders inmiddels wel in orde en stabiel, maar het hof heeft helaas geconstateerd dat er verder nog geen of te weinig vooruitgang is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders inmiddels doordrongen zijn van het feit dat er de nodige onderzoeken dienen plaats te vinden en dat zij daarvoor hun medewerking/toestemming dienen te geven. De ouders hebben deze medewerking ongeclausuleerd toegezegd. Uit de mededelingen van de WSJ leidt het hof af dat er echter weinig concrete stappen zijn ondernomen om die onderzoeken te (laten) doen plaatsvinden. Het hof acht het voorstelbaar dat allereerst energie is gestoken in de verplaatsing van [de minderjarige1] , maar is van oordeel dat nu alle inzet moet zijn gericht op het voortvarend laten plaatsvinden van de onderzoeken waarbij de WSJ de leiding dient te nemen. Van de WSJ mag worden verwacht dat het daarin een initiërende en coördinerende rol speelt en er niet teveel bij de ouders wordt gelegd. Teneinde voldoende voortvarendheid te bewerkstelligen, hetgeen in het belang van de kinderen is, zal het hof de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing slechts ten dele bekrachtigen en wel voor zover die betreft de periode tot 1 april 2017, wat onverlet laat dat te zijner tijd zo nodig een nieuwe machtiging aan de rechter kan worden verzocht (met daarbij onder meer zoveel mogelijk informatie over het hiervoor onder 5.10 genoemde). De ondertoezichtstelling behoeft daarvoor niet te worden ingekort. De verlenging van de ondertoezichtstelling tot 1 augustus 2017 zal het hof in stand laten.
Omgangsregeling
5.12
JBO heeft verzocht de omgang tussen de ouders en de kinderen - die de rechtbank op 23 mei 2016 heeft vastgesteld - te wijzigen van eens per week naar eens per drie weken, naar het hof begrijpt op grond van artikel 1:265g lid 1 BW. WSJ bepleit diezelfde omgangsregeling.
De raad heeft ter zitting primair geadviseerd dat partijen daarover zelf afspraken maken en subsidiair om de omgangsregeling te bepalen op eens per twee weken. De ouders hebben verzocht om meer omgang dan eens per drie weken. Zij hebben verzocht de in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling te vernietigen en te bepalen dat een omgangsregeling van ieder weekend van vrijdag 17.00 tot zondag 17.00 uur, en gedurende de vakanties en de feestdagen zal gelden.
5.13
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat de ouders hun best doen maar dat zij kort na de uithuisplaatsing aan de omgangsmomenten onvoldoende concrete invulling wisten te geven, ook niet na praktische tips en adviezen van de jeugdbeschermer en een medewerker van [K] . Omdat de ouders de zorgende taak voor [de minderjarige2] onvoldoende oppakten, nam [de minderjarige1] deze te grote rol op zich. Tijdens de omgangsmomenten werden de kinderen voorts belast met volwassenzaken doordat de ouders op die momenten die zaken met de jeugdbeschermer willen bespreken. [de minderjarige1] heeft daarnaast veel intens verdriet aan het begin en aan het eind van een bezoekmoment. [de minderjarige2] lijkt in de bezoeken steeds meer afstand te nemen van de ouders. De pleegouders en Passie voor Jeugd en Gezin, die de omgang uitvoeren, merken dat [de minderjarige2] geen of nauwelijks emotie toont in reactie op de omgang. De wekelijkse omgang vraagt dan ook te veel van de kinderen.
5.14
BJO en WSJ hebben aangevoerd dat zij geen aanwijzingen hebben dat het perspectief van de kinderen bij de ouders ligt. De raad heeft evenwel aangegeven dat het perspectief van de kinderen nog niet duidelijk is en nog niet is bepaald. Evenals de raad acht het hof bij die situatie passend en het meest in het belang van de kinderen dat zij eens in de twee weken omgang zullen hebben met de ouders. Zoals de ouders hebben aangegeven is één uur omgang per keer kort. Het hof zal de omgang daarom bepalen op twee uren per keer, zodat de ouders eventueel met de kinderen naar buiten kunnen, bijvoorbeeld naar een speeltuin. Het is aan de ouders om samen met de WSJ en de omgangsbegeleiding van Passie voor Jeugd en Gezin een goede invulling aan de bezoeken te geven, zonder dat de kinderen worden belast met volwassen zaken. Het hof zal de bestreden beschikking op het punt van de omgangsregeling wijzigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de ene bestreden beschikking van 1 augustus 2016 bekrachtigen voor zover het de ondertoezichtstelling betreft en voor zover het de uithuisplaatsing betreft tot 1 april 2017 en voor zover het de uithuisplaatsing vanaf 1 april 2017 betreft vernietigen en het verzoek tot verlenging in zoverre afwijzen. Het hof zal de andere bestreden beschikking van 1 augustus 2016 vernietigen en de omgangsregeling wijzigen zoals hierna is weergegeven.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 augustus 2016, verbeterd bij beschikking van 11 augustus 2016, uitgesproken onder zaaknummer C/08/188724 / JE RK 16-1172 voor zover het de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [A] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [A] , tot 1 augustus 2017 betreft en voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van deze kinderen is verlengd en die zich uitstrekt tot 1 april 2017;
vernietigt voornoemde beschikking uitgesproken onder zaaknummer C/08/188724 / JE RK 16-1172 voor zover het een machtiging uithuisplaatsing vanaf 1 april 2017 betreft en wijst in zoverre het inleidend verzoek alsnog af;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 augustus 2016, uitgesproken onder zaaknummer C/08/189621 / JE RK 16-1321 met betrekking tot de omgangsregeling en opnieuw beschikkende:
wijzigt de omgangsregeling tussen voornoemde kinderen en de ouders en stelt die vast op eens per twee weken twee uren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A. Smeeïng-van Hees en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 20 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.