In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een aanslag recht van successie heeft gehandhaafd. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor een belaste verkrijging van € 27.483. Belanghebbende was het niet eens met de waarde van de vordering op [H] en diens bedrijf, die door de Inspecteur op € 725.000 was vastgesteld. Belanghebbende stelde dat de waarde van de vordering nihil was. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 27 augustus 2015 en de hervatting op 21 januari 2016, zijn zowel belanghebbende als de Inspecteur gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de vordering nihil is, onderbouwd door het feit dat er geen zekerheden aan de vordering zijn gekoppeld en dat er geen aflossing van de schuld heeft plaatsgevonden. Het Hof oordeelde dat de enkele stelling van de Inspecteur dat er een koper voor de vordering zou zijn, onvoldoende was om de waarde te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft het Hof de aanslag vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2016.