ECLI:NL:GHARL:2016:1255

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
200.175.512
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een kind door de vader. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, verzet zich tegen de erkenning en stelt dat dit schadelijk zou zijn voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind. De vader heeft eerder geprobeerd het kind te erkennen, maar deze erkenning is vernietigd. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland in aanmerking genomen. De moeder heeft haar bezwaren tegen de erkenning toegelicht, waarbij ze haar angst voor de gevolgen van de erkenning heeft benadrukt, mede in het licht van een gewelddadige relatie met de vader. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd de erkenning toe te staan, waarbij zij de emotionele weerstand van de moeder als onvoldoende beschouwen om de erkenning te weigeren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen reëel risico is dat de erkenning schadelijk is voor het kind en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de erkenning van de familierechtelijke relatie tussen de vader en het kind, ondanks de bezwaren van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.175.512
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 275854)
beschikking van 18 februari 2016
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: thans mr. S. van Helvert te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.G.I.M. Schröder te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. M.J. Germs,
kantoorhoudende te Nijmegen,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
de advocaat-generaal bij het ressortspakket,
vestiging Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem,
verder te noemen: de advocaat-generaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 januari 2015 en 18 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 augustus 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 5 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Helvert van 21 januari 2016 met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator is in persoon verschenen. De advocaat-generaal is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is […] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [het kind] geboren.
De moeder is alleen belast met het gezag over [het kind].
3.2
Op 25 augustus 2009 is [het kind] met toestemming van de moeder erkend door [A.]. Bij beschikking van 10 november 2010 is deze erkenning op verzoek van [A.] vernietigd.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 19 december 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht aan hem vervangende toestemming te verlenen om [het kind] te erkennen, de ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag en een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [het kind] waarbij [het kind] bij hem zal verblijven van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen vast te stellen, althans een regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.4
Bij beschikking van 23 januari 2015 heeft de rechtbank de bijzondere curator als zodanig benoemd.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 18 mei 2015 heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend tot erkenning van [het kind] door de vader, de beslissing over het verzoek tot wijziging van het gezag en de zorgregeling aangehouden en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil de door de rechtbank verleende vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] door de vader.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil met betrekking tot de vervangende toestemming in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om [het kind] vervangende toestemming te verlenen om [het kind] te erkennen alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning ontbreekt, zoals in de onderhavige zaak, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
5.2
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De rechter zal het belang en de aanspraak van de verwekker op erkenning moeten afwegen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en van het kind bij niet-erkenning. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
5.3
Het hof stelt vast dat de wetgever met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming heeft beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
5.4
Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.5
De moeder kan zich met de bestreden beschikking voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] is verleend niet verenigen en voert daartoe aan dat zij altijd voor [het kind] heeft gezorgd, zodat bescherming van de ongestoorde verhouding met [het kind] in zijn belang is. De moeder stelt dat als de vader [het kind] erkent [het kind] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Volgens de moeder heeft de vader haar mishandeld en bedreigd, waardoor sprake is van ernstige partnerproblematiek. De weerstand van de moeder tegen erkenning is dan ook reëel. De vader heeft voorts gedreigd [het kind] mee te nemen naar Marokko.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar weerstand tegen de vervangende toestemming tot erkenning in die zin nader toegelicht dat zij heeft verklaard dat zij vreest voor wat er in de toekomst zal gebeuren als de vader [het kind] erkent.
5.6
De vader meent dat de moeder niet heeft onderbouwd op welke wijze het enkele rechtsfeit van erkenning [het kind] zou kunnen schaden. De vader heeft zich altijd ingezet om contact met [het kind] tot stand te brengen en heeft in het verleden ook veelvuldig contact met [het kind] gehad, maar sinds april 2014 weigert de moeder dit. De vader erkent dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen thans moeizaam verloopt, maar hij betwist dat hij de moeder heeft bedreigd of mishandeld.
5.7
De bijzondere curator heeft ter mondelinge behandeling zijn verzoek om een DNA-onderzoek herhaald, teneinde te voorkomen dat op grond van het niet vaststaan van het verwekkerschap van de vader de erkenning in de toekomst ongedaan wordt gemaakt. De bijzondere curator heeft voorts verklaard dat bij de moeder sprake is van een complexe gezinssituatie met een onlangs geboren kindje dat niet gezond is, maar volgens de bijzondere curator is niet gebleken dat sprake is van een uitzonderlijke situatie die aan erkenning in de weg staat. Evenmin is volgens hem gebleken dat de moeder door erkenning van [het kind] door de vader in de toekomst niet meer in staat is goed voor [het kind] te zorgen. Er is volgens de bijzondere curator wel sprake van emotionele weerstand tegen de erkenning. De bijzondere curator meent dat de moeder hiervoor wellicht hulpverlening kan inschakelen. Hij heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.8
De raadsvertegenwoordigster heeft ter mondelinge behandeling vastgesteld dat de moeder een grote angst voor de toekomst heeft uitgesproken. De vele meldingen en aangiften bij de politie hebben evenwel niet tot vervolging geleid en de laatste jaren heeft de vader de moeder niet meer benaderd. De raad meent dan ook dat bij de moeder uitsluitend sprake is van emotionele weerstand tegen de vervangende toestemming tot erkenning. De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [het kind], gaat het hof voorbij aan het verzoek van de bijzondere curator om een DNA-test te gelasten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat zowel [het kind] als de vader er recht op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Ter beoordeling staat of het belang van de vader bij totstandkoming van die familierechtelijke betrekking minder zwaar moet wegen dan de belangen van [het kind] en die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [het kind]. Dat de moeder grote (emotionele) weerstand heeft tegen erkenning van [het kind] door de vader en het liefst niets meer met de vader te maken wil hebben, is geen reden om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit geldt eveneens voor de door de moeder ter mondelinge behandeling gedane uitspraken dat zij bang is voor wat er in de toekomst zal gebeuren. Ook als de moeder in haar stelling wordt gevolgd dat de vader zowel tijdens als na beëindiging van hun relatie gewelddadig is geweest, geldt dat onvoldoende is gebleken dat dit weerslag heeft (gehad) op haar relatie met [het kind] of dat [het kind] daar nu (nog) onder lijdt. Daar komt bij dat de moeder ter mondelinge behandeling heeft erkend dat de vader haar de afgelopen tijd met rust heeft gelaten. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat een reëel risico bestaat dat [het kind] ten gevolge van de erkenning zal worden belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, zodat het hof aan haar bezwaren tegen de verleende vervangende toestemming tot erkenning voorbij zal gaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, E.H. Schulten en R. Krijger, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Schulten, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 18 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.