In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) gegrond verklaarde. De navorderingsaanslagen betroffen de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2007, waarbij ook boetes en heffingsrenten in rekening zijn gebracht. De inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een strafrechtelijk financieel onderzoek naar belanghebbende, dat had uitgewezen dat hij inkomsten uit strafbare feiten had genoten, maar deze niet correct had aangegeven. De rechtbank had de inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van belanghebbende, maar de inspecteur had deze opnieuw afgewezen. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd, wat zijn verdediging zou schaden. Het hof oordeelde dat de inspecteur niet alle relevante stukken had ingediend, maar dat dit geen gevolgen had voor de behandeling van de zaak, omdat belanghebbende zelf over het strafdossier beschikte. Het hof bevestigde de navorderingsaanslagen voor de jaren 2002, 2003 en 2004, maar vernietigde de navorderingsaanslag voor 2005, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende de vereiste aangifte voor dat jaar niet had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.