In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een kleiduivenschietsportvereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De vereniging had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een bedrag van € 90.239 had opgelegd. De inspecteur stelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie door de vereniging moest worden aangemerkt als belaste leveringen, terwijl de vereniging betoogde dat deze prestaties samenhangen met de beoefening van sport en daarom onder de vrijstelling van de Btw-Richtlijn vallen. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.496, maar beide partijen gingen in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 3 februari 2016 werd de zaak behandeld. De vereniging stelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie één enkele dienst vormde, terwijl de inspecteur van mening was dat deze prestaties gesplitst moesten worden. Het hof oordeelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie niet los kan worden gezien van de toegang tot de schietfaciliteiten. Het hof volgde de redenering van de rechtbank en bevestigde dat de prestaties van de vereniging als één enkele dienst moeten worden beschouwd, wat betekent dat het verlaagde tarief van toepassing is. De inspecteur had geen recht op aftrek van voorbelasting, en de naheffingsaanslag bleef gehandhaafd. De verzoeken van de vereniging om een integrale proceskostenvergoeding en schadevergoeding werden afgewezen.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, met uitzondering van de proceskostenvergoeding. De zaak benadrukt de complexiteit van de kwalificatie van diensten in de context van de omzetbelasting en de toepassing van vrijstellingen.