ECLI:NL:GHARL:2016:1790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
200.155.863/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-echtgenoten over schade aan de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten over schade aan de voormalige echtelijke woning. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de kantonrechter gevorderd. De kantonrechter had geoordeeld dat de appellante verantwoordelijk was voor de schade aan de woning van de geïntimeerde, die in eerste aanleg eiser was. De ex-echtgenoten waren gehuwd geweest en de echtscheiding was uitgesproken op 21 augustus 2012. De vordering tot schadevergoeding van de geïntimeerde was in eerste aanleg doorverwezen naar de kantonrechter, die op 29 april 2014 een tussenvonnis had gewezen waarin de schade door de appellante als bewezen werd beschouwd. In hoger beroep heeft het hof de procedure en de bewijsvoering opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat de appellante de schade heeft veroorzaakt. Het hof heeft de geïntimeerde opgedragen om nader bewijs te leveren van de door hem gestelde schade. De appellante is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de geïntimeerde overgelegde bewijsstukken. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en zal de zaak op een later moment opnieuw behandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.155.863/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 586569 / CV EXPL 13-5650)
arrest van 8 maart 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. N. Hollander, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
In eerste aanleg is als volgt geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in:
- de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2013, waarin de vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde] is verwezen naar de afdeling Privaatrecht, locatie Groningen, kamer voor kantonzaken (hierna: de kantonrechter);
- de tussenvonnissen van 27 augustus 2013, 29 april 2014 en 15 juli 2014 van de kantonrechter.
1.2
De kantonrechter heeft bij genoemd tussenvonnis van 15 juli 2014 alsnog tussentijds hoger beroep opengesteld tegen het tussenvonnis van 29 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juli 2014,
- de memorie van grieven,
- een akte van depot zijdens [geïntimeerde]
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] in hoger beroep luidt:
"(…) bij arrest te vernietigen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, afdeling Privaatrecht, op 29 april 2014 onder zaaknummer 586569 / CV EXPL 13-5650, gewezen, en, opnieuw rechtdoende, doende wat de kantonrechter in eerste aanleg, had behoren te doen, alsnog bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
In deze zaak staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
3.1.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 21 augustus 2012 van de rechtbank is de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 17 september 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van 26 maart 2013 is de vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde] verwezen naar de kantonrechter.
3.1.2
Vanaf de feitelijke verbreking van de relatie in januari 2012 tot aan het vertrek van [appellante] in mei 2012 hebben [appellante] en [geïntimeerde] de echtelijke woning aan de [a-straat] 77 te [B] gescheiden bewoond. [appellante] en haar dochter woonden in het achterhuis en [geïntimeerde] in het voorhuis.
3.1.3
De woning aan de [a-straat] 77 is eigendom van [geïntimeerde] .

4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] - samengevat - gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 22.000,-, vermeerderd met rente, wegens vernieling, beschadiging of het meenemen van aan [geïntimeerde] toebehorende zaken, deel uitmakend van zijn woning. Het zou daarbij gaan om het volgende:
- alle wanden en plafonds van het achterhuis zijn door [appellante] bekrast of vernield;
- de keuken van het achterhuis moet vervangen worden (de kantonrechter heeft deze stelling aldus begrepen dat [appellante] de keuken zou hebben vernield);
- de deuren van het achterhuis zijn vernield of beschadigd;
- verwarmingselementen zijn bekrast;
- een bankje in het achterhuis is vernield;
- de ventilatieleidingen in het achterhuis zijn vernield;
- de kozijnen zijn vernield door het indraaien van schroeven;
- een buitenlamp, buitenstopcontact, voordeurbel, kattenluik, ledverlichting buiten, schutting, tuinplanten, regenpijp en slotcilinders zijn vernield;
- gereedschap en spullen uit de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] zijn meegenomen.
4.2
Ter comparitie in eerste aanleg van 25 juni 2014 heeft [geïntimeerde] zijn eis verminderd in die zin dat hij niet langer aanspraak maakt op vergoeding van gereedschap en spullen die uit zijn bedrijfsruimte zijn meegenomen. Tijdens deze comparitie heeft [geïntimeerde] voorts verklaard dat hij het bankje inmiddels heeft weggegooid.
4.3
Bij genoemd tussenvonnis van 27 augustus 2013 heeft de kantonrechter aan [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat [appellante] de genoemde zaken heeft vernield of beschadigd, alsmede dat hij dientengevolge schade heeft geleden voor een bedrag van € 22.000,-.
4.4
Bij het bestreden tussenvonnis van 29 april 2014 heeft de kantonrechter bewezen geacht dat [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde beschadigingen heeft aangericht. Voorts heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, omdat partijen verschillen over de omvang van het schadebedrag.

5.Met betrekking tot de grieven

5.1
Grief Ihoudt in dat de kantonrechter in rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen:
"De kantonrechter leidt uit de getuigenverklaringen af dat [appellante] op de bewuste avond erg overstuur was en dat die avond in het door haar bewoonde gedeelte van de woning vernielingen zijn aangericht. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd gesteld dat [appellante] degene is geweest die de vernielingen heeft verricht. Geen van de getuigen heeft verklaard daadwerkelijk te hebben gezien dat [appellante] aan het vernielen was, maar uit de verklaringen in onderling verband en samenhang beschouwd concludeert de kantonrechter dat ook de getuigen daarvan uitgaan. [appellante] heeft ook niet betwist dat van de zijde van haar aanwezige familieleden tegen [geïntimeerde] is gezegd dat zij het huis zouden opruimen en daar ook geen andere verklaring voor aangedragen dan dat zij verantwoordelijk was voor de ravage."In de toelichting op deze grief betoogt [appellante] dat op basis van de getuigenverklaringen, zelfs wanneer deze in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet kan worden geconcludeerd dat zij degene is geweest die de vernielingen heeft aangericht.
5.2
Grief IIhoudt in dat de kantonrechter in rechtsoverweging 2.3 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen:
"Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [appellante] niet langer kan volstaan met de blote ontkenning dat zij de vernielingen heeft aangericht. Een en ander heeft zich in haar woning afgespeeld. Mocht er een andere oorzaak zijn geweest voor de - ook
door haar eigen familieleden geconstateerde - schade in haar woning dan de door [geïntimeerde]
gestelde, dan had het, gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard, op de weg van [appellante]
gelegen om de andere oorzaak voor die schade gemotiveerd te stellen en zo nodig te
bewijzen. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de door [geïntimeerde] gestelde aard van de
schade, temeer gelet op de door [geïntimeerde] in dat verband overgelegde foto's. [appellante] heeft
evenwel in dat verband niets aangevoerd en ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in contra- enquête getuigen voor te brengen."In de toelichting op deze grief betoogt [appellante] dat haar eigen familieleden niet hebben verklaard dat zij schade hebben geconstateerd. Alleen haar oom, de heer [C] , heeft verklaard dat er een paar gipsplaten kapot waren, alsmede dat een deur hard zou zijn dichtgeslagen. Ten aanzien van de deuren heeft [appellante] in eerste aanleg gesteld dat het juist [geïntimeerde] is geweest die een deur heeft ingetrapt en dat het [geïntimeerde] is geweest die deuren heeft dichtgeschroefd met alle schade van dien. Verder heeft [appellante] ten aanzien van een keukenkastdeurtje erkend dat dit per ongeluk, dus niet opzettelijk, door haar toedoen is ontzet. Ten aanzien van de gipsplaten stelt [appellante] dat deze door [geïntimeerde] zelf beschadigd moeten zijn. Zij betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij niet zou mogen volstaan met een blote ontkenning. Zolang [geïntimeerde] , op wie de bewijslast in deze rust, het bewijs niet heeft geleverd, mocht zij volstaan met een blote ontkenning, aldus [appellante] .
5.3
Deze grieven stellen in essentie de vraag aan de orde of de kantonrechter terecht tot een bewezenverklaring is gekomen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] het aan hem opgedragen bewijs heeft geleverd, stelt het hof voorop dat aan de getuigenverklaring van [geïntimeerde] zelf slechts beperkte bewijskracht toekomt. Ingevolge artikel 164 lid 2 Rv kan de verklaring van een partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten immers geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Met dit laatste wordt gedoeld op aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
5.4
[geïntimeerde] heeft als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
"(…)Een paar maanden later werd ik door de overbuurman gebeld, terwijl ik bij de Odd Fellows
was. Hij vertelde dat hij vanuit mijn woning herrie hoorde en gaf aan dat hij vermoedde dat
[appellante] nogal tekeer ging. Ik vond het emotioneel te zwaar om naar huis te gaan en heb daarom
[appellante] 's moeder gebeld. Die is met een aantal familieleden naar [appellante] gegaan. Zij vertelde me
later dat ze ook nog 112 had gebeld.
Toen ik later die avond thuis kwam, trof ik de familie van [appellante] . Een oom van haar zei dat er
door haar nogal wat was aangericht, maar dat de familie dat zou opruimen. Men wilde niet
dat ik zelf polshoogte zou gaan nemen. Om de zaak niet te laten escaleren heb ik dat toen
ook niet gedaan. Een paar dagen later kwamen er weer familieleden van [appellante] om op te
ruimen. Toen ben ik wel gaan kijken en trof in het achterhuis één grote ravage aan, zoals in het vonnis, dat u mij op dat punt nu voorleest, onder 2.2 staat vermeld.(…)"
5.5
De getuigen [D] en [E] , respectievelijk moeder en zus van [appellante] , hebben zich beiden beroepen op hun verschoningsrecht.
5.6
De getuige [F] , nicht van [appellante] , heeft het volgende verklaard:
"U vraagt mij wat ik kan vertellen over vernielingen waarvan [appellante] door haar ex wordt
beschuldigd. Ik was daar niet bij.
Uit haar omgeving heb ik wel gehoord dat er iets dergelijks is voorgevallen, onder andere
van een nichtje. Ik heb [appellante] daar nooit op aangesproken, want ze is een beetje overspannen.
Ik ben in het door haar bewoonde deel van het huis geweest bij de verhuizing. Ik vond het
toen wel meevallen met de vernielingen. Maar de één is de ander niet; wat de één een ravage
vindt, vindt de ander wel meevallen. Details over vernielingen kan ik niet geven, want ik heb
daar niet zo op gelet.Op vragen van mr. Van Horssen antwoord ik het volgende:
Toen ik de spullen van [appellante] -voor haar verhuizing- heb helpen inpakken, woonde [appellante] bij
mijn ouders. Mijn vader heeft mij verteld dat hij haar op een avond heeft opgehaald, omdat
zij overspannen was en hij bang was dat de situatie zou escaleren. Mijn vader heeft mij
verder geen details over de aanleiding om haar op te halen verteld."
5.7
De heer [C] , oom van [appellante] , heeft het volgende verklaard:
"Op een avond werd ik gebeld, door mijn zus en later door [E] . Ze vroegen of ik mee wilde gaan naar [appellante] , want die zou een zenuwinzinking hebben. Ik ben toen naar de woning van [appellante] gegaan en zij was geheel over de toeren.
Als u mij vraagt of ik sporen van vernielingen heb aangetroffen, dan antwoord ik dat ik een paar kleine beschadigingen heb gezien. Als je hard met je vuisten tegen gipsplaten slaat, dan gaan die stuk. Er waren een paar gipsplaten kapot. Verder kon ik wel zien dat er hard met een deur was geslagen. Maar dat heb je bij scheidingen als deze. Dan gebeurt er over en weer wel eens wat.
Ik wilde voorkomen dat de zaak verder zou escaleren, gelet op de overspannen toestand van
[appellante] . Daarom heb ik haar toen meegenomen naar ons huis.Ik heb de offerte van [G] over de schade gezien. Het moet mij van het hart dat ik die
zeer dubieus vindt. Ik krijg echt de indruk dat geprobeerd wordt hier een slaatje uit te slaan.
Op vragen van mr. Van Horssen antwoord ik het volgende;
Op de avond waarover ik zojuist sprak, waren ook [E] en mijn zus aanwezig. Ik heb die
avond niet met [geïntimeerde] gesproken. Later wel. Hij heeft mij toen gevraagd wat er was
gebeurd. Ik heb toen niet met hem over de vernielingen gesproken.
Op een vraag van mr. Hollander antwoord ik:Zojuist heb ik gezegd, dat ik heb gezien dat er beschadigingen in de woning waren. Ik heb niet gezien dat [appellante] vernielingen heeft aangericht."
5.8
Het hof is van oordeel dat op grond van deze getuigenverklaringen zowel op zich als in onderlinge samenhang beschouwd, mede gelet op het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv, niet (voorshands) bewezen kan worden geacht dat [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde beschadigingen aan de woning heeft toegebracht. Weliswaar lijken [C] (oom) en [F] (nicht) er blijkens hun verklaringen van uit te gaan dat [appellante] enige vernielingen heeft aangericht, maar naar het oordeel van het hof is dit niet voldoende voor het slagen van het aan [geïntimeerde] opgedragen bewijs. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
[C] (oom) heeft tevens verklaard dat hij niet heeft gezien dat [appellante] vernielingen heeft aangericht. Bovendien heeft hij slechts enkele beschadigingen genoemd, te weten dat hij kon zien dat er hard met een deur was geslagen en dat er een paar gipsplaten kapot waren. Ten aanzien van de deuren in het achterhuis heeft [appellante] juist aangevoerd dat het [geïntimeerde] is geweest die een deur heeft ingetrapt en die deuren heeft dichtgeschroefd met alle schade van dien, hetgeen zij heeft onderbouwd met foto's (productie 1 bij de conclusie van dupliek).
[F] (nicht) heeft omtrent het aanrichten van vernielingen door [appellante] een weinig concrete verklaring afgelegd, waarbij zij zich bovendien slechts baseert op 'horen zeggen'. Ten aanzien van de vernielingen zelf heeft zij verklaard dat die in haar ogen wel meevielen.
5.9
Voor zover de overwegingen van de kantonrechter aldus dienen te worden begrepen, dat hij van oordeel is dat [appellante] in het licht van het voorliggende bewijsmateriaal onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [geïntimeerde] dat zij de door hem genoemde vernielingen heeft aangericht, overweegt het hof als volgt.
5.1
Naar het oordeel van het hof is de grief van [appellante] tegen dit oordeel gegrond. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
De getuigen hebben vrijwel niets over de aard en oorzaak van de vernielingen verklaard. Het gaat er na de bewijslevering om te beoordelen welke invloed die constatering op de bewijswaardering heeft. Het ligt dan niet op de weg van [appellante] om ten aanzien van alle door [geïntimeerde] genoemde beschadigingen/vernielingen (nader) gemotiveerd uiteen te zetten dat zij deze niet heeft veroorzaakt. Het ligt al helemaal niet op haar weg om dit, zoals de kantonrechter heeft overwogen, zo nodig te bewijzen. Dit zou immers neerkomen op bewijs van het tegendeel, dan wel een omkering van de bewijslast, waarvoor in casu geen grond bestaat.
Het is dan ook aan [geïntimeerde] om nader bewijs te leveren van zijn stelling dat de door hem genoemde beschadigingen door [appellante] zijn veroorzaakt. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om - conform zijn bewijsaanbod (memorie van antwoord onder 46) - dit nader bewijs te leveren.
5.11
In het kader van grief II betwist [appellante] dat er hoe dan ook sprake is van de door [geïntimeerde] gestelde beschadigingen (memorie van grieven onder 19). Volgens [geïntimeerde] is dit een gepasseerd station, aangezien [appellante] in eerste aanleg de aanwezigheid van deze beschadigingen - expliciet dan wel impliciet - heeft erkend. Ten bewijze van de gestelde schade heeft [geïntimeerde] in hoger beroep een CD-Rom ter griffie van dit hof gedeponeerd.
5.12
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Volgens artikel 154 Rv is een gerechtelijke erkentenis het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. Naar het oordeel van het hof is van zo'n uitdrukkelijke erkenning door [appellante] geen sprake. De enkele omstandigheid dat [appellante] de beschadigingen in eerste aanleg niet (uitdrukkelijk) heeft betwist, is daartoe ontoereikend. Evenmin is sprake van een gedekt verweer als bedoeld in artikel 348 Rv. Uit de proceshouding van [appellante] volgt immers niet ondubbelzinnig dat zij dit verweer heeft prijsgegeven.
5.13
Aangezien [appellante] nog niet op de CD-Rom met foto's heeft kunnen reageren, zal het hof haar in de gelegenheid stellen bij akte een reactie daarop te geven.
5.14
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [appellante] de volgende onderdelen van zijn woning heeft beschadigd of vernield:
- alle wanden en plafonds van het achterhuis;
- de keuken van het achterhuis;
- de deuren van het achterhuis ;
- verwarmingselementen van het achterhuis;
- een bankje in het achterhuis;
- de ventilatieleidingen van het achterhuis;
- de kozijnen van het achterhuis door het indraaien van schroeven;
- een buitenlamp, buitenstopcontact, voordeurbel, kattenluik, ledverlichting buiten, schutting, tuinplanten, regenpijp en slotcilinders;
alsmede de omvang van de schade die hij dientengevolge heeft geleden;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.E.L. Fikkers, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum dinsdag
22 maart 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
stelt
[appellante]in de gelegenheid om op de roldatum bij akte te reageren op de door [geïntimeerde] ter griffie van dit hof gedeponeerde CD-Rom met foto's;
het hof zal de procesdossiers van partijen onder zich houden; wanneer partijen te zijner tijd wederom arrest vragen, zal het hof hen in de gelegenheid stellen om aanvullend te fourneren.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.E.L. Fikkers en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 maart 2016.