In deze zaak, die zich afspeelt voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een incident tot voeging van verknochte zaken in hoger beroep. De zaak heeft betrekking op twee verschillende procedures, genummerd 200.171.279/01 en 200.178.792/01, die beide voortkomen uit geschillen tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.D. Wind, heeft vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde1] B.V. en [geïntimeerde2], die beide betrokken zijn bij de exploitatie van windturbines. De appellant stelt dat er een agentuurovereenkomst bestaat met [geïntimeerde1], waaruit hij aanspraken op commissie of klantvergoedingen kan ontlenen. In de tweede procedure, 200.178.792/01, baseert de appellant zijn vorderingen op het feit dat hij als beloning voor zijn werkzaamheden het exploitatierecht van een windmolen heeft gekregen, maar dat de geïntimeerden tekort zijn geschoten in het beheer, wat heeft geleid tot schade voor de appellant.
Het hof heeft geoordeeld dat de zaken onderling verknocht zijn, ondanks dat de relevante feiten niet volledig gelijk zijn. De voeging van de zaken is toegewezen om de procesvoering te stroomlijnen en om te voorkomen dat er uiteenlopende beslissingen worden genomen. Het hof benadrukt dat de zelfstandigheid van de vorderingen behouden blijft, ook na de voeging. De kosten van het incident worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De verdere beslissingen in de hoofdzaken worden aangehouden, in afwachting van de indiening van de memorie van grieven in de tweede zaak.