ECLI:NL:GHARL:2016:1854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
200.178.925/01 en 200.178.927/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, alimentatie en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met toepassing van Duits recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de man en de vrouw, die in 2004 met elkaar zijn gehuwd. De man, met de Australische nationaliteit, en de vrouw, met de Nederlandse nationaliteit, hebben samen drie kinderen. De echtscheiding is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, en alimentatie te regelen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en alimentatie vastgesteld, maar de man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de rechtsmacht en het toepasselijk recht beoordeeld, waarbij het Nederlandse recht van toepassing is op de echtscheiding en de alimentatie, terwijl het Duitse recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, gezien de verblijfplaats van partijen na het huwelijk. Het hof heeft de verzoeken van de man en de vrouw in het hoger beroep beoordeeld, waaronder de omgangsregeling met de kinderen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft bepaald dat de man twee keer per maand een weekend omgang heeft met de kinderen en dat hij in de zomervakantie van 2016 gedurende vier weken met hen naar Australië mag reizen. Tevens is de vrouw verplicht om de paspoorten van de kinderen aan de man af te geven voor dit familiebezoek. De alimentatieverplichtingen zijn aangehouden voor verdere beoordeling, evenals de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenverevening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.178.925/01 en 200.178.927/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139631 / FA RK 15-130)
beschikking van de vijfde kamer van 25 februari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] (Verenigd Koninkrijk),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.W. Aartsen, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2015 en 29 juli 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 oktober 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 4 december 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende een aanvullend verzoek, ingekomen op 24 december 2015;
- het journaalbericht van 14 januari 2016 met bijlagen van mr. Aartsen;
- het journaalbericht van 19 januari 2016 met bijlagen van mr. Rietberg.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Mr. Rietberg heeft ter zitting - met toestemming van het hof en de wederpartij - een zevental salarisspecificaties van de man overgelegd. Mr. Aartsen heeft daarbij wel de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat hij in de onderhavige zaak door het hof in de gelegenheid zal worden gesteld om op deze bescheiden inhoudelijk te reageren.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 in de gemeente [C] met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende kinderen geboren:
- [D] , geboren [in] 2005 te [E] ;
- [F] , geboren [in] 2006 te [C] ;
- [G] , geboren [in] 2010 te [C] .
3.3
De man heeft de Australische nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.4
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.5
De echtscheiding is tot op heden nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het huwelijk van partijen nog niet is ontbonden.
3.6
De vrouw heeft op 20 november 2015 een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de griffie van dit hof ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer 200.178.925/02 en eveneens behandeld ter zitting van 21 januari 2016. Het hof heeft in die zaak op 4 februari 2016 uitspraak gedaan. Bij die uitspraak is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november 2015
- voor de duur van het geding - op een bedrag van € 300,-- per kind per maand en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 november 2015 - voor de duur van het geding - op een bedrag van € 968,40 per maand bepaald.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 28 januari 2015, verzocht - kort gezegd en voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen, de door de man te betalen partneralimentatie op € 2.600,-- per maand en de door de man te betalen kinderalimentatie op € 300,-- per kind per maand te bepalen en partijen te veroordelen om over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin zij zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
4.2
Een afschrift van het verzoekschrift tot echtscheiding van de vrouw is op 10 februari 2015 betekend aan de Officier van Justitie in Groningen. Een uittreksel van het betekeningsexploot is op 16 februari 2015 gepubliceerd in het [H] .
4.3
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 10 juni 2015 - kort gezegd - iedere verdere beslissing aangehouden.
4.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - samengevat - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, de door de man te betalen kinderalimentatie op € 300,-- per kind per maand en de door de man te betalen partneralimentatie op € 2.600,-- per maand bepaald met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk, beide telkens bij vooruitbetaling te voldoen en partijen veroordeeld over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdige persoon. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens ten aanzien van de echtscheiding.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De man verzoekt het hof in zijn beroepschrift om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 29 juli 2015 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen - onder de voorwaarde dat indien het hof de echtscheiding uitspreekt - dat de bijdrage die de man inzake het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen op nihil wordt gesteld, dat sub 3.6 wordt gewijzigd in die zin dat de man gerechtigd is om de kinderen even kort binnen de woning te brengen in verband met het terugbrengen na een omgangsweekend, te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 843a Rv inzage in de administratie ter zake de verkoop van de woning te [I] dient te geven dan wel een afschrift hiervan dient te verstrekken alsmede dat zij afschriften dient te overleggen van haar begin- c.q. eindvermogen en te bepalen dat de huwelijksgoederengemeenschap naar Duits huwelijksvermogensrecht dient te worden verdeeld en het bedrag te bepalen dat de man of de vrouw op grond van de Ausgleich c.q. verdeling aan de vrouw c.q. de man dient te voldoen.
5.2
De vrouw verzoekt het hof in haar incidenteel hoger beroep om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 29 juli 2015 te vernietigen voor zover het de boedelscheiding betreft en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht dient te worden verdeeld en deze verdeling aldus vast te stellen dat de man, bij wijze van overbedeling, wordt veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 167.562,22 + P.M., althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren, zulks binnen twee weken na betekening van de beschikking.
5.3
De man verzoekt het hof in zijn aanvullend verzoek om te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de man in staat wordt gesteld om de kinderen (naar het hof leest:) twee weekenden in de maand bij zich te hebben in een huisje of stacaravan in Nederland van vrijdag tot en met maandagmorgen naar school, dat op de momenten dat hij in Nederland is tijdens een verjaardag van de kinderen de man in staat wordt gesteld om een cadeautje aan de kinderen te geven en hij alsdan een dagdeel met de kinderen kan doorbrengen, alsmede dat de man de helft van alle schoolvakanties met de kinderen kan doorbrengen met de bepaling dat de schoolvakanties ook in het buitenland mogen worden doorgebracht alsmede te bepalen dat de man tijdens de zomervakantie in 2016 gedurende zes weken wordt toegestaan om met de kinderen naar Australië (naar het hof begrijpt:) op familiebezoek te gaan en tevens te bepalen dat de vrouw de paspoorten van de kinderen aan de man dient af te geven.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Het hof zal voor wat betreft de in het geding zijnde kwesties per onderdeel beoordelen of het hof bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen en welk recht op de betreffende verzoeken van toepassing is.
de echtscheiding
* de rechtsmacht
6.2
Voor wat betreft de echtscheiding zijn op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel IIbis) bevoegd de gerechten op het grondgebied waarvan zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en onderdaan is van de betrokken lidstaat. Aangezien de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezit en zij reeds langer dan zes maanden voorafgaand aan het indienen van het inleidend verzoek tot echtscheiding haar gewone verblijfplaats in Nederland had, is het hof bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
* het toepasselijk recht
6.3
Op de echtscheiding is op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het Nederlandse recht van toepassing, aangezien partijen geen gemeenschappelijke vreemde nationaliteit bezitten en door hen evenmin een keuze voor het recht van een dergelijke staat is gedaan.
* de echtscheiding
6.4
Uit het beroepschrift blijkt dat de man voorwaardelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen de echtscheiding. Door hem zijn echter geen uitdrukkelijke grieven aangevoerd tegen de echtscheiding. Aangezien ter zitting ook is gebleken dat de man thans geen bezwaar (meer) heeft tegen de echtscheiding, dient de beslissing van de rechtbank op het punt van de echtscheiding te worden bekrachtigd.
de omgang
* de rechtsmacht
6.5
Op grond van artikel 8 Brussel IIbis zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid (waaronder verzoeken ten aanzien van de omgang) bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Aangezien de kinderen ten tijde van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland (te weten: [B] ) hadden, is het hof bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
* het toepasselijk recht
6.6
Indien - zoals in de onderhavige zaak - de rechtsmacht gebaseerd is op Brussel IIbis, dienen voor het toepasselijk recht de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 te worden toegepast. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 passen de autoriteiten hun interne recht toe. Derhalve is in de onderhavige zaak het Nederlandse recht van toepassing op het verzoek tot omgang.
* de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
6.7
De vrouw heeft het hof ter zitting verzocht, nu slechts in de hoofdzaak een beslissing zal worden gegeven omtrent de omgang, om haar verweerschrift inzake de voorlopige voorzieningen in de hoofdzaak als herhaald en ingelast te beschouwen. Nu de man daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt en het hof ook ambtshalve niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal het hof dat verweer van de vrouw in de onderhavige zaak bij zijn beoordeling betrekken.
6.8
De man verzoekt het hof onder meer om een zorgregeling vast te stellen waarbij hij in staat wordt gesteld om de kinderen twee keer per maand een weekend bij zich te hebben in een huisje of stacaravan in Nederland van vrijdag uit school tot en met maandagmorgen naar school.
6.9
De vrouw verzoekt in dat kader om te bepalen dat de man één weekend per veertien dagen de kinderen bij zich mag hebben van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
6.1
Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de man de kinderen op vrijdagmiddag uit school haalt, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [G] naar zwemles gaat. Daarnaast zijn partijen het er ook over eens dat het in het belang van (de schoolgang van) de kinderen is dat zij op zondagavond door de man worden teruggebracht naar de vrouw. Partijen hebben met betrekking tot de zondagavond geen tijdstip genoemd, doch het hof acht het redelijk dat de kinderen - gelet op hun leeftijd - op zondagavond om 19.00 uur weer bij de vrouw worden gebracht. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof zal bepalen dat er een zorgregeling heeft te gelden waarbij de man twee keer per maand een weekend omgang heeft met de kinderen in een huisje of stacaravan in Nederland van vrijdag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur.
6.11
Voorts heeft de man verzocht te bepalen dat de kinderen de helft van alle schoolvakanties met hem doorbrengen met de bepaling dat de schoolvakanties ook in het buitenland mogen worden doorgebracht, alsmede te bepalen dat het de man tijdens de zomervakantie in 2016 gedurende 6 weken wordt toegestaan om met de kinderen naar Australië op familiebezoek te gaan. In dit kader heeft de man ook verzocht te bepalen dat de vrouw de paspoorten van de kinderen aan de man dient af te geven.
6.12
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man het recht heeft om de kinderen twee weken bij zich te hebben gedurende de zomervakantie en de helft van de overige schoolvakanties, waarbij geldt dat de man gedurende deze regeling Nederland met de kinderen niet verlaat.
6.13
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kinderen de helft van alle schoolvakanties met de man mogen doorbrengen. Wel staat ter discussie het antwoord op de vraag of de man tijdens de zomervakantie in 2016 met de kinderen naar Australië mag afreizen. Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat zij in het verleden meermaals met de kinderen in Australië zijn geweest. De vrouw geeft aan er geen bezwaar tegen te hebben dat de man met de kinderen op vakantie gaat, maar zij wil dat enigszins beperken in verband met de veiligheid van de kinderen. Zij vindt het te vroeg dat de kinderen dit jaar al met de man naar Australië zullen gaan. De man heeft desgevraagd verklaard dat het voor hem en de kinderen juist erg fijn zal zijn om naar Australië te gaan. Tijdens het huwelijk was het gebruikelijk dat partijen en de kinderen elke keer afwisselend bij de (groot)ouders in Nederland en bij de (groot)ouders in Australië hun vakantie doorbrachten. Volgens hem zijn zij in 2013 voor het laatst in Australië geweest met kerst. Daarnaast is grootvader (vaderszijde) inmiddels 78 jaar oud en grootmoeder (vaderszijde) is recent overleden. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangevoerd om het verzoek van de man om met de kinderen tijdens de zomervakantie in 2016 naar Australië te reizen, af te wijzen. Echter, het hof is - met de vrouw - van oordeel dat 6 weken gelet op de leeftijd van de kinderen te lang is. Derhalve zal het hof de man toestaan om tijdens de zomervakantie in 2016 gedurende 4 weken - nu partijen het ter zitting over die duur wel eens waren in verband met de lengte van de vlucht - met de kinderen naar Australië te reizen om op familiebezoek te gaan. De vrouw zal alsdan de paspoorten van de kinderen aan de man dienen af te geven.
6.14
De man heeft daarnaast verzocht om te bepalen dat hij op de momenten dat hij in Nederland is tijdens een verjaardag van de kinderen, hij in staat wordt gesteld om een cadeautje aan de kinderen te geven en hij een dagdeel met de kinderen kan doorbrengen.
6.15
Het hof ziet aanleiding te bepalen dat partijen over de verjaardagen van de kinderen in onderling overleg tot nadere afspraken dienen te komen. Immers, de verjaardagen van de kinderen kunnen ook in een omgangsweekend van de man vallen, waardoor er voor de vrouw de wens kan bestaan om tijd met de kinderen door te brengen. Het hof merkt op dat het voor de kinderen van groot belang is dat zij hun verjaardag zonder spanningen tussen de ouders kunnen vieren en zich vrij kunnen voelen om contact te hebben met de ouder bij wie zij zich op dat moment niet bevinden. Partijen zullen ook in onderling overleg met elkaar kunnen afspreken dat de verjaardagen van de kinderen zowel bij de ene ouder (op de dag zelf) als bij de andere ouder (op een eerder of later moment) worden gevierd.
het betreden van de woning
* de rechtsmacht
6.16
Op grond van artikel 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak, rechtsmacht met betrekking tot daarmee verband houdende nevenvoorzieningen (waaronder artikel 827 lid 1 onder e. Rv; toepassing van artikel 7:266 lid 5 BW) met zich mee, in het geval de woning in Nederland is gelegen. Derhalve is de Nederlandse rechter eveneens bevoegd om van het verzoek betrekking hebbende op het huurrecht van de woning kennis te nemen.
* het toepasselijk recht
6.17
Het Nederlands recht is van toepassing indien de woning in Nederland is gelegen. Derhalve dient ook op dit punt het Nederlandse recht te worden toegepast.
* het betreden van de woning
6.18
De man geeft in zijn beroepschrift aan dat hij zich geraakt voelt door sub 3.6 van het dictum van de beschikking. Partijen hebben inmiddels afgesproken dat de man de kinderen even binnen de woning brengt na een omgangsmoment zodat de overgang rustig verloopt. Hij verzoekt het hof dan ook om de beslissing onder 3.6 van het dictum van de rechtbank te wijzigen in die zin dat de man gerechtigd is om de kinderen even kort binnen de woning te brengen in verband met het terugbrengen na een omgangsweekend.
6.19
De vrouw is van mening dat de beslissingen in het dictum onder sub 3.5 en 3.6 zien op het huurrecht en niet op de overdracht van de kinderen tijdens de omgang. Zij stelt dat het een beslissing van haar is of zij de man toelaat tot de woning ten behoeve van de overdracht van de kinderen en meent dan ook dat deze beslissingen in stand behoren te blijven.
6.2
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om de beslissingen onder 3.5 en 3.6 van het dictum van de rechtbank te wijzigen. Echter, het hof zal nu partijen in onderling overleg hebben afgesproken dat de man de kinderen na een omgangsmoment even binnen de woning brengt, in het kader van de zorgregeling tussen hem en de kinderen bepalen dat de man, in afwijking van hetgeen onder 3.5 en 3.6 van het dictum van de beschikking van 29 juli 2015 is bepaald, de kinderen na een omgangsmoment even kort binnen de woning mag brengen.
de alimentatie
* de rechtsmacht
6.21
De bevoegdheid in het kader van een verzoek om kinder- en partneralimentatie wordt ontleend aan de bevoegdheidsregels van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening is het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd om van een dergelijk verzoek kennis te nemen. Aangezien de vrouw en de kinderen woonachtig zijn in [B] , is dit hof bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
* het toepasselijk recht
6.22
In artikel 15 van voornoemde Alimentatieverordening wordt voor het toepasselijk recht verwezen naar het Haagse Protocol van 2007. Op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 is toepasselijk het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigden. Derhalve dient in de onderhavige zaak het Nederlandse recht te worden toegepast.
* de kinderalimentatie
6.23
Het hof constateert dat partijen niet twisten over de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Derhalve zal het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
* de partneralimentatie
6.24
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het in hoger beroep verzochte omtrent de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud over te gaan, zal het hof de (advocaat van de) vrouw in de gelegenheid stellen om zich binnen vier weken na heden, derhalve uiterlijk op 24 maart 2016, inhoudelijk uit te laten over de ter zitting namens de man overgelegde salarisspecificaties.
6.25
De (advocaat van de) man zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop binnen twee weken na ontvangst van het voorgaande, derhalve uiterlijk op 7 april 2016, te reageren.
6.26
Het vorenstaande brengt met zich dat iedere verdere beslissing op dit punt zal worden aangehouden.
de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
* de rechtsmacht
6.27
Blijkens artikel 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak, rechtsmacht met betrekking tot daarmee verband houdende nevenvoorzieningen (waaronder artikel 827 lid 1 onder b. Rv; voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap of bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekening van inkomsten of van vermogen) met zich mee, ongeacht de plaats van ligging van de boedelbestanddelen. Derhalve is de Nederlandse rechter eveneens bevoegd om van het verzoek ter zake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kennis te nemen.
* het toepasselijk recht
6.28
Het hof is van oordeel dat de man terecht heeft gegriefd tegen de toepassing van het Nederlands recht op het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, nu partijen zich na de huwelijkssluiting op 8 mei 2004 - na een korte vakantie in Nederland - in Duitsland hebben gevestigd voor de duur van achttien maanden. De man heeft bij zijn verweerschrift bescheiden in het geding gebracht waaruit één en ander blijkt. Derhalve is komen vast te staan dat de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats na sluiting van het huwelijk (ook wel eerste huwelijksdomicilie genaamd) van partijen in Duitsland is gelegen, zodat op grond van de hoofdregel, zoals neergelegd in artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het Duitse recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de band met Nederland het sterkst is (geweest), zodat op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, doch de hoofdregel zoals opgenomen in artikel 4 lid 1 gaat naar het oordeel van het hof voor op de bepaling van artikel 4 lid 3 van dit verdrag.
* de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Duits recht
6.29
De Zugewinngemeinschaft, het Duitse wettelijke huwelijksgoederenstelsel, omvat een finaal verrekenstelsel. Vooropgesteld dient te worden dat het uitgangspunt is dat het vermogen van de man en het vermogen van de vrouw gescheiden blijven. Iedere echtgenoot blijft derhalve zelfstandig eigenaar van het vermogen waarover hij ten tijde van het sluiten van het huwelijk beschikte en het vermogen dat hij tijdens het huwelijk verwerft. Bij echtscheiding wordt de tijdens het huwelijk ontstane aanwas (Zugewinn) tussen de echtgenoten vereffend.
6.3
De Zugewinn wordt berekend door een vergelijking van het aanvangsvermogen (in beginsel de datum van het huwelijk) en het eindvermogen (in beginsel de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend) van elk van de echtgenoten. Daarbij zij opgemerkt dat het tijdens het huwelijk krachtens erfrecht of schenking verworven netto-vermogen tot het aanvangsvermogen wordt gerekend, zodat dit vermogen niet meetelt als vermogensaanwas. De waardevermeerdering van dit netto-vermogen behoort wel weer tot de vermogensaanwas. Vervolgens wordt een verschil in vermogensaanwas tussen de echtgenoten vereffend.
6.31
Het hof constateert dat partijen het er over eens zijn dat de waarde van de woning van de man aan de [a-straat] in [I] minus de hypothecaire geldlening en van de woning in Australië minus de hypothecaire geldlening en de lening bij zijn ouders tot het aanvangsvermogen gerekend dient te worden. Derhalve zal het hof daar ook vanuit gaan en in zoverre afwijken van de hoofdregel dat wanneer er bij het begin van het huwelijk geen overzicht van de onderscheiden vermogens is gemaakt het aanvangsvermogen wordt verondersteld nihil te zijn geweest. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen om bescheiden in het geding te brengen waaruit blijkt wat de exacte waarde van dit aanvangsvermogen (de activa en de passiva) op de datum van het huwelijk (derhalve 8 mei 2004) was.
6.32
Daarnaast dienen partijen bescheiden in het geding te brengen waaruit blijkt wat de waarde van het eindvermogen (de activa en de passiva) op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding (derhalve 28 januari 2015) was. Partijen zullen ten minste hun belastingaangiften over 2014 en onderliggende bescheiden (bankafschriften, taxatierapporten en dergelijke) in het geding dienen te brengen, voor zover dergelijke stukken niet reeds zijn overgelegd. De man zal daarnaast stukken dienen over te leggen waaruit blijkt dat de schuld aan zijn ouders ter hoogte van 23.000 Australische dollars (omgerekend € 14.732,26) nog steeds bestaat, nu de vrouw het bestaan hiervan in het kader van de bepaling van de waarde van het eindvermogen heeft betwist.
6.33
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich door tussenkomst van hun advocaten binnen vier weken na heden, derhalve uiterlijk op 24 maart 2016, schriftelijk uit te laten over de waarde van het in rechtsoverwegingen 6.31 en 6.32 bedoelde aanvangs- en eindvermogen.
6.34
Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na ontvangst van het voorgaande, derhalve uiterlijk op 7 april 2016, - door tussenkomst van hun advocaten - schriftelijk te reageren op voornoemde uitlating van de wederpartij.
de verevening/verrekening van het pensioen
6.35
De vrouw heeft in haar incidentele grief de verevening/verrekening van het pensioen aan de orde gesteld.
* de rechtsmacht
6.36
Op grond van artikel 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak, rechtsmacht met betrekking tot het daarmee verband houdende nevenverzoek tot pensioenverevening met zich.
* het toepasselijk recht
6.37
Zoals ter zitting van het hof besproken, bepaalt artikel 10:51 BW, dat de vraag of een echtgenoot bij scheiding recht heeft op een deel van de door de ander opgebouwde pensioenaanspraken in beginsel wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. Een uitzondering wordt gevormd door artikel 1 lid 7 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS), dat bepaalt dat de Nederlandse wet de verevening beheerst van pensioenrechten die opgebouwd zijn ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1 lid 4-6 WVPS. Ter zitting is gebleken dat partijen geen in Nederland voor verevening vatbare pensioenrechten hebben opgebouwd. Derhalve is het Duitse recht van toepassing op de verevening/verrekening van het pensioen.
* de verevening/verrekening van het pensioen naar Duits recht
6.38
Naar Duits recht is ten aanzien van de verevening/verrekening van het pensioen sprake van een 'Versorgungsausgleich'. De aanwas van het pensioen tijdens het huwelijk dient verevend/verrekend te worden. Het hof verzoekt de man (en voor zover van toepassing de vrouw) een overzicht van zijn (c.q. haar) opgebouwde pensioen tijdens het huwelijk over te leggen en een voorstel te doen voor de Versorgungsausgleich. Voor de data waarbinnen gereageerd dient te worden geldt dat partijen zich door tussenkomst van hun advocaten binnen vier weken na heden, derhalve uiterlijk op 24 maart 2016, schriftelijk dienen uit te laten over de waarde van het door hen opgebouwde pensioen tijdens het huwelijk en de wijze van verevening/verrekening daarvan. Vervolgens zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk op 7 april 2016 op voornoemde uitlating van de wederpartij te reageren.
ten overvloede
6.39
Ten overvloede wenst het hof partijen in overweging te geven om, nu het hof heeft bepaald dat Duits huwelijksvermogensrecht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is, te bekijken of zij de afwikkeling van de 'Zugewinngemeinschaft, de partneralimentatie en de pensioenrechten, niet in onderling overleg kunnen regelen. Partijen kunnen er eveneens voor kiezen de afwikkeling van de Zugewinngemeinschaft en de pensioenrechten op een comparitie te bespreken. Eventueel kan op deze comparitie ook de partneralimentatie nog ter sprake komen. Indien partijen dit beiden wensen, zal het hof een raadsheer-commissaris benoemen ten overstaan van wie de comparitie zal plaatsvinden.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als na te melden.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
in de zaak met zaaknummer 200.178.925/01
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dat een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen [D] , geboren [in] 2005, [F] , geboren [in] 2006, en [G] , geboren [in] 2010, heeft te gelden, inhoudende:
- dat de man twee keer per maand een weekend omgang heeft met de minderjarigen in een huisje of stacaravan in Nederland van vrijdag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur, waarna hij de minderjarigen weer bij de vrouw brengt;
- dat de man de helft van alle schoolvakanties met de minderjarigen mag doorbrengen;
- dat het de man in de zomervakantie van 2016 wordt toegestaan om gedurende 4 weken met de minderjarigen naar Australië te reizen om op familiebezoek te gaan;
- dat de vrouw de paspoorten van de minderjarigen aan de man dient af te geven voor voornoemd familiebezoek naar Australië;
- dat de man - in afwijking van hetgeen is bepaald onder 3.5 en 3.6 van het dictum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2015 - de minderjarigen na een omgangsmoment even kort binnen de woning van de vrouw mag brengen;
- dat partijen in onderling overleg afspraken dienen te maken over de verjaardagen van de kinderen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2015, voor zover het de beslissingen omtrent de echtscheiding en de kinderalimentatie betreft;
en alvorens nader te beslissen
stelt de vrouw in het kader van de bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud in de gelegenheid om zich door tussenkomst van haar advocaat binnen twee weken na heden, derhalve uiterlijk op
24 maart 2016, schriftelijk uit te laten over de ter zitting namens de man overgelegde salarisspecificaties, waarna de man in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen twee weken na binnenkomst van de reactie van de vrouw, derhalve uiterlijk op
7 april 2016, door tussenkomst van zijn advocaat schriftelijk te reageren op de uitlating van de zijde van de vrouw;
houdt iedere verdere beslissing inzake de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw aan;
in de zaak met zaaknummer 200.178.927/01
stelt partijen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Duits recht in de gelegenheid om zich door tussenkomst van hun advocaten binnen vier weken na heden, derhalve uiterlijk op
24 maart 2016, schriftelijk uit te laten over de waarde van het in rechtsoverwegingen 6.31 en 6.32 bedoelde aanvangs- en eindvermogen door het in het geding brengen van onderliggende bescheiden, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om uiterlijk op
7 april 2016op voornoemde uitlating van de wederpartij te reageren;
stelt partijen in het kader van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenen in de gelegenheid om zich door tussenkomst van hun advocaten binnen vier weken na heden, derhalve uiterlijk op
24 maart 2016, schriftelijk uit te laten over de waarde en de wijze van verevening/verrekening daarvan, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om uiterlijk op
7 april 2016op voornoemde uitlating van de wedepartij te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. B.J.H. Hofstee en mr. J.P. Evenhuis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 februari 2016 in bijzijn van de griffier.