ECLI:NL:GHARL:2016:1859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
200.170.485/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezamenlijk gezag en kinderalimentatie na echtscheiding met onbereikbare vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsvoorziening en kinderalimentatie na de echtscheiding van de betrokken partijen. De man, die onbereikbaar is, heeft in het verleden niet tijdig het griffierecht betaald, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, die de zorg voor de kinderen heeft, verzoekt om eenhoofdig gezag, omdat de man niet bereikbaar is en zij praktische problemen ondervindt bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn gezag over de kinderen van rechtswege is geschorst, omdat zijn verblijfplaats onbekend is. De vrouw kan daardoor alleen het gezag uitoefenen over de minderjarige kinderen. De beslissing van de rechtbank over de kinderalimentatie is bekrachtigd, maar de behandeling van de gezagsvoorziening is aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen te reageren op het gewijzigde verzoek van de vrouw. Het hof heeft de praktische problemen van de vrouw erkend en de zaak zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummers gerechtshof 200.170.485/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/377794/FL RK 14-2081)
beschikking van 1 maart 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
thans zonder advocaat,
en
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 19 november 2015 een tussenbeschikking gegeven. Daarbij is de man wegens het niet tijdig betalen van het door hem verschuldigde griffierecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 20 februari 2015, hersteld op 1 mei 2015, voor zover het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.170.483/01; in genoemde tussenbeschikking staat abusievelijk onderhavig zaaknummer vermeld) en de kinderalimentatie (onderhavig zaaknummer; in genoemde tussenbeschikking staat abusievelijk 200.170.483/01 vermeld) betreft. De beslissingen in het principaal hoger beroep van de man wat betreft het gezag en in het incidenteel hoger beroep van de vrouw wat betreft de kinderalimentatie zijn op 19 november 2015 verder aangehouden.
1.2
Nadien is ter griffie van het hof binnengekomen een journaalbericht met bijlage van 16 december 2015 namens mr. Reitsma-van Riel.
1.3
De minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2000, heeft bij brief van 28 januari 2016, binnengekomen op 3 februari 2016, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het gezag.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2016 plaatsgevonden (te Zwolle).
De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding.
2.2
Partijen zijn de ouders van - voor zover hier van belang - [de minderjarige1] voornoemd en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009.
2.3
Bij beschikking van 16 oktober 2014 is voor de duur van de scheidingsprocedure bepaald dat de man € 140,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en is het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen bij gebrek aan draagkracht van de man.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vrouw bepaald en een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vastgesteld van één dag per week.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen partijen zijn in geschil de gezagsvoorziening en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald - voor zover hier van belang - dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in stand blijft met inachtneming van een tweetal voorwaarden en dat de man vanaf
20 februari 2015 € 106,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Thans staat in het principaal hoger beroep enkel nog grief 2 van de man ter beoordeling. In die grief heeft de man bezwaar gemaakt tegen de twee door de rechtbank gestelde voorwaarden aan de gezamenlijke gezagsuitoefening. De man verzoekt de verzoeken van de vrouw met betrekking tot het gezamenlijk gezag af te wijzen.
3.3
De vrouw is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de kinderalimentatie. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 20 februari 2015 € 300,- per kind per maand aan haar dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij heeft bij journaalbericht van
16 december 2015 haar verzoek in het incidenteel hoger beroep vermeerderd in die zin dat zij onder vernietiging van de (verbeterde) beschikking van 20 februari 2015 wat betreft de gezagsvoorziening eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen van partijen vraagt.

4.De motivering van de beslissing

Gezag
4.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
De man wenst onvoorwaardelijk gezamenlijk gezag. Hij ontkent regelmatig in het buitenland te verblijven, aldus het appelschrift d.d. 20 mei 2015.
4.3
De vrouw vraagt eenhoofdig gezag, omdat zij thans niet weet waar de man is, hem niet kan bereiken en zodoende praktische problemen ondervindt bij de uitoefening van het gezamenlijke gezag, zoals bij het aanvragen van een paspoort voor (een van) de kinderen, aldus de vrouw. De vrouw is van mening dat sprake is van de wijzigingsgrond als genoemd in artikel 1:251a onder b BW.
4.4
Ingevolge artikel 130 Rv juncto 283 Rv is de verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen en is de verweerder bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.5
Niet gebleken is dat de man op enigerlei wijze kennis heeft genomen van genoemd journaalbericht van 16 december 2015 en het daarin opgenomen gewijzigde verzoek van de vrouw wat betreft de gezagsvoorziening. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de man genoegzaam de gelegenheid moet worden geboden verweer tegen het gewijzigde verzoek van de vrouw te voeren en, voor zover nodig, ook overigens zijn standpunt te herzien. Die gelegenheid heeft hij nog niet gehad. Daarom dient het hof de zaak aan te houden.
4.6
In de bestreden (herstelde) beschikking van 20 februari 2015 heeft de rechtbank een zogenaamde maatwerkbeslissing gegeven wat betreft de gezagsvoorziening. De rechtbank heeft bepaald dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in stand blijft met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- zolang de man in het buitenland verblijft, worden alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien aan de vrouw gedelegeerd;
- in zaken waarin derden de medewerking - al dan niet schriftelijk - van beide ouders verlangen, dient de man, na te zijn gehoord door de vrouw, op eerste verzoek van de vrouw medewerking te verlenen.
4.7
Zoals de vrouw in haar journaalbericht van 16 december 2015 en ter zitting van
5 februari 2016 heeft toegelicht, is het thans tussen partijen geldende gezamenlijke gezag onder de geciteerde voorwaarden praktisch niet werkbaar. De vrouw weet op dit moment niet waar de man verblijft en kan bij instanties dan ook niet aantonen dat hij in het buitenland verblijft zoals opgenomen in de als eerste door de rechtbank gestelde voorwaarde. Het lukt de vrouw niet of nauwelijks met de man in contact te komen. Hij reageert niet op e-mails en is telefonisch ook moeilijk bereikbaar. Zodoende is ook de als tweede door de rechtbank gestelde voorwaarde onuitvoerbaar. De concrete problemen waar de vrouw door de thans geldende gezagsbeslissing tegenaan loopt zijn volgens haar opgave ter zitting de volgende:
- [de minderjarige1] heeft zware gedrags- en leerproblemen en wil daarvoor zelf geen hulpverlening; als het op gedwongen hulpverlening aankomt, heeft de vrouw de medewerking van de man nodig;
- de man moet toestemming geven om een paspoort voor [de minderjarige1] te kunnen aanvragen; [de minderjarige1] zal zich straks ook moeten kunnen identificeren in een winkel;
- voor elke vakantie met de kinderen naar het buitenland heeft de vrouw toestemming van de man nodig.
4.8
In de Basisregistratie Personen (BRP) staat per 3 augustus 2015 als verblijfsplaats van de man vermeld: [a-straat] 37 te [A] . Voorts blijkt uit de BRP dat dit adres vanaf 26 november 2015 in onderzoek is.
4.9
Het hof is op basis van het vorenstaande van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:253r lid 1 aanhef en onder b BW. Uit het systeem van de wet (artikel 1:253r lid 1 BW juncto artikel 1:253q lid 1 BW) vloeit voort dat de vrouw in die situatie alleen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitoefent. Immers, ingevolge artikel 1:253r lid 2 BW is gedurende de tijd waarin het bestaan of de verblijfplaats van de man onbekend is diens gezag van rechtswege geschorst. Het hof zal dit laatste als zogeheten verstaansbeslissing opnemen in het dictum en, zoals gezegd, de zaak voor het overige aanhouden. Het hof gaat ervan uit dat daarmee de praktische problemen voor de vrouw voor de komende tijd, althans voor de tijd die met de aanhouding gepaard gaat, en zolang de man voor haar onvindbaar, althans onbereikbaar is, ondervangen zijn.
Kinderalimentatie
4.1
De vrouw heeft ter zitting van het hof haar incidentele grief wat betreft de kinderalimentatie ingetrokken. Derhalve kan behandeling daarvan achterwege worden gelaten.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij een beslissing is genomen over de kinderalimentatie, bekrachtigen en wat betreft de gezagsvoorziening beslissen als volgt:

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
20 februari 2015, hersteld op 1 mei 2015, voor zover daarbij een beslissing is genomen over de kinderalimentatie;
en alvorens verder te beslissen over de gezagsvoorziening:
stelt de man in de gelegenheid te reageren op het bij journaalbericht van 16 december 2015 gewijzigde verzoek van de vrouw;
verstaat dat de vrouw gedurende de tijd waarin de verblijfplaats van de man onbekend is alleen het gezag uitoefent over [de minderjarige1] , geboren [in] 2000, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, en verstaat dat het gezag van de man gedurende die tijd geschorst is;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum waarvoor partijen zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Haarhuis, mr. R. Feunekes en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 maart 2016 in bijzijn van de griffier.