In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 van belanghebbende vernietigd. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 376.257 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000, met daarbij een heffingsrente van € 23.226. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de opbrengst van de verkoop van een pand door belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden moest worden belast.
De inspecteur stelde dat belanghebbende het pand had gekocht met het oogmerk om het met winst door te verkopen, en dat hij daarbij bijzondere kennis had aangewend. Het Hof oordeelde echter dat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende bijzondere kennis had en dat de transacties niet meer waren dan normaal actief vermogensbeheer. Het Hof verklaarde het incidentele appel van belanghebbende niet-ontvankelijk en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van bijzondere kennis en het oogmerk van wederverkoop bij de belastingheffing over vastgoedtransacties. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende met het oogmerk van winstverkoop had gehandeld, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was.