ECLI:NL:GHARL:2016:2098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.172.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had verzocht om de kinderalimentatie te verlagen, terwijl de vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep ging tegen de ingangsdatum van de alimentatie. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 150,- per maand moest betalen voor de kinderalimentatie, met terugwerkende kracht vanaf 29 september 2013. De man stelde dat de overeenkomst tot kinderalimentatie was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat zijn inkomen fluctueerde, waardoor de behoefte van het kind lager zou zijn dan het afgesproken bedrag.

Het hof oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat de behoefte van het kind lager was dan € 150,- per maand. Het hof nam daarbij in aanmerking dat de vrouw ook inkomsten had en dat de gezamenlijke behoefte van het kind op basis van het gezinsinkomen in 2013 € 305,- per maand bedroeg. Het hof wees het primaire verzoek van de man af en oordeelde dat de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 moest worden gewijzigd naar € 83,- per maand, rekening houdend met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. De vrouw's grief over de ingangsdatum van de kinderalimentatie werd afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank tot 1 januari 2015. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.172.510
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 384040)
beschikking van 15 maart 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.M.J. van de Ven te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 19, ingekomen op 26 juni 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 12 augustus 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 20 en 21, ingekomen op 17 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Van de Ven van 28 januari 2016 met producties 17 tot en met 21, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Maste van 29 januari 2016 met producties 22 tot en met 36, ingekomen op 1 februari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van partijen is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [kind] (verder te noemen: [kind]) geboren.
De man heeft [kind] erkend en [kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Partijen zijn bij overeenkomst, ondertekend op 29 september 2013, overeengekomen dat de man met ingang van 1 oktober 2013 zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (verder: kinderalimentatie) met een bedrag van € 150,- per maand. Daarnaast zijn zij overeengekomen dat de man vanaf 28 juni 2013 verplicht is deze bijdrage te betalen en dit met terugwerkende kracht aan de vrouw zal voldoen in drie maandelijkse termijnen van € 100,- per maand.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man ter zake van kinderalimentatie met ingang van 29 september 2013 een bedrag van € 150,- per maand moet voldoen.
3.4
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 augustus 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van de man, primair te bevelen de executie van de bestreden beschikking te staken en gestaakt te houden tot in het beroep is beschikt, alsmede de gelegde beslagen op te heffen, subsidiair de executie van de bestreden beschikking te schorsen en meer subsidiair de beslagen op te heffen en de vrouw te verbieden opnieuw beslagen te leggen zolang in beroep in de bodemprocedure niet is beschikt, alsmede de vrouw te veroordelen in de proceskosten, afgewezen.
3.5
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 27 oktober 2015 heeft het hof het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de kinderalimentatie. De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt primair dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, subsidiair dat het hof de kinderalimentatie met ingang van 29 september 2013 op nihil zal bepalen, dan wel een beslissing te geven als het hof juist acht met inachtneming van zijn verweer.
4.2
De vrouw is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans deze af te wijzen, dan wel deze hem te ontzeggen en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, te bepalen dat de man met ingang van 28 juni 2013 een bijdrage van € 150,- per maand als kinderalimentatie dient te voldoen, kosten rechtens.
4.3
Partijen hebben overeenstemming dat de aanvullende gegevens van de financiële situatie van partijen die in deze procedure zijn overgelegd mede aan de beslissing ten grondslag moeten worden gelegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Ingevolge lid 5 van dat artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.2
De man heeft gesteld dat de overeenkomst door partijen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De vrouw heeft hem op 29 september 2013 op de camping de overeenkomst ter tekening voorgelegd en aangegeven dat er geen omgang meer zou zijn met [kind] wanneer hij niet zou tekenen. De overeengekomen kinderalimentatie van € 150,- per maand is veel hoger dan het bedrag waaraan [kind] behoefte heeft. Omdat hij een onderneming heeft en zijn inkomen fluctueert, dient de behoefte van [kind] te worden bepaald op basis van het gemiddelde inkomen over 2011, 2012 en 2013. In 2011 bedroeg de winst uit onderneming € 7.580,-, in 2012 € 6.516,- en in 2013 € 19.667,-. Hieruit volgt een gemiddeld inkomen van € 906,67 netto per maand. De vrouw had destijds nog geen inkomen. In 2013 heeft de vrouw een onderneming opgezet, waarmee zij pas in de tweede helft van 2013 inkomsten is gaan verwerven. Op basis van de behoeftetabel bedraagt de behoefte van [kind] dan € 100,- per maand.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van zijn man omtrent zijn inkomen en heeft aangevoerd dat de behoefte van [kind] moet worden gebaseerd op de inkomsten van beide partijen in 2013, omdat de vrouw vanaf januari 2013 inkomsten is gaan verwerven.
5.3
Anders dan de man is het hof van oordeel, mede gelet op het feit dat de winst uit onderneming na 2013 op een gelijkwaardig niveau is gebleven, dat de behoefte moet worden gebaseerd op het resultaat van de onderneming van de man in 2013. De man heeft zelf berekend dat zijn netto maandinkomen op basis van een winst uit onderneming in 2013 van € 19.667 per maand € 1.571,- bedroeg. Op basis van dit inkomen zou de behoefte van [kind] reeds € 207,- per kind per maand bedragen.
Uit de jaarstukken 2014 van de onderneming van de vrouw blijkt echter dat haar omzet in 2013 € 31.975,- bedroeg en in 2014 € 38.239,-. Op basis van deze omzetcijfers acht het hof voldoende aannemelijk dat de vrouw ook in de eerste helft van 2013 inkomsten met haar onderneming heeft verworven en daarom volgt het hof de door de vrouw opgestelde berekening over 2013 waaruit volgt dat zij een inkomen genoot van € 579,- per maand. Tot 2013 had de vrouw in ieder geval aanspraak op een aantal heffingskortingen.
Gezamenlijk hadden partijen in 2013 een besteedbaar inkomen van € 2.150,- netto per maand. Op basis van de behoeftetabel 2013 stelt het hof vast dat de behoefte van [kind] op basis van dit gezinsinkomen in 2013 per maand € 305,- bedroeg.
De stelling van de man dat de behoefte van [kind] lager is dan € 150,- per maand en de kinderalimentatie van € 150,- per maand is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven moet daarom worden gepasseerd. In verband met het hiervoor overwogene zal het primaire verzoek van de man worden afgewezen.
5.4
Vanaf 1 januari 2015 heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget van € 340,- per maand. In verband daarmee doet de man een beroep op artikel 1:401 lid 1 BW. De invoering van het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop met ingang van 1 januari 2015 vormt naar het oordeel van het hof een wijziging van omstandigheden die aanleiding geeft te beoordelen of de kinderalimentatie door deze wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dit uitgangspunt zal het hof hanteren over heel 2015 nu de wijziging is ingegaan op 1 januari 2015. Het hof zal de draagkracht van beide ouders en de verhouding waarin zij ieder dienen bij te dragen in de behoefte van [kind] berekenen. Die behoefte bedraagt geïndexeerd naar 2015 € 310,- per maand.
5.5
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht ieders netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door de winst uit de onderneming dan wel het bruto inkomen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel.
Draagkracht man
5.6
Aan de zijde van de man gaat het hof in redelijkheid uit van een gemiddeld resultaat van € 20.000,- per jaar. Uit de door de man overgelegde resultatenberekening met balans 2015 blijkt een voorlopig resultaat dat nagenoeg gelijkwaardig is aan de twee voorliggende jaren. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling, de heffingskorting en de arbeidskorting is de man geen inkomensheffing verschuldigd. Tevens wordt rekening gehouden met de premie Zvw van € 531,- per jaar. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen ten behoeve van kinderalimentatie van € 1.622,- per maand.
5.7
Aan de zijde van de vrouw gaat het hof uit van een bruto inkomen van € 1.300,- per maand, nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij op jaarbasis een dergelijk inkomen kan genereren met haar onderneming. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de inkomensheffing bedraagt haar besteedbaar gezinsinkomen ten behoeve van kinderalimentatie € 1.253,- netto per maand. Daarnaast neemt het hof het kindgebonden budget van € 340,- per maand aan de zijde van de vrouw in aanmerking voor haar draagkracht.
5.8
De man heeft dan volgens de draagkrachttabel 2015 draagkracht om met € 182,- per maand en de vrouw om met € 168,- per maand bij te dragen in de behoefte van [kind].
In verband met de verdeling van de zorg van [kind], inhoudende dat hij een weekeinde per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag alsmede de helft van de vakanties bij de man verblijft, en gelet op het feit dat de man [kind] haalt en brengt in het kader van de uitvoering van de regeling, houdt het hof in redelijkheid rekening met een zorgkorting van 25%. De zorgkorting bedraagt dan € 78,- per maand. Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de man en de vrouw samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [kind] te voorzien.
De draagkracht van de man en de vrouw vergeleken, dient de man een bedrag van € 161,- en de vrouw een bedrag van € 149,- per maand bij te dragen in de behoefte van [kind]. Rekening houdend met de zorgkorting dient de man dan een alimentatiebijdrage voor [kind] aan de vrouw te voldoen van € 83,- per maand.
5.9
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden acht het hof een bijdrage van € 83,- per maand met ingang van 1 januari 2015 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en daarom zal het hof de kinderalimentatie dienovereenkomstig met ingang van die datum wijzigen.
5.1
De vrouw heeft een grief tegen de bestreden beschikking naar voren gebracht omtrent de ingangsdatum van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de ingangsdatum volgens haar ten onrechte op 29 september 2013 bepaald, omdat partijen zelf als ingangsdatum 28 juni 2013 zijn overeengekomen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk, nu partijen de overeenkomst op 29 september 2013 hebben getekend en zij de hoogte van de kinderalimentatie op die datum ook voor het eerst hebben besproken, om de ingangsdatum van de kinderalimentatie op die datum te bepalen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen tot 1 januari 2015 en vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft vanaf 1 januari 2015 en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de ingangsdatum van de kinderalimentatie daarom bekrachtigen.
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen wordt aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2015 wat betreft de kinderalimentatie tot 1 januari 2015;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2015, voor zover het betreft de door de man vanaf 1 januari 2015 aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] € 83,- per maand aan de vrouw zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Krijger en G.J. Rijken, bijgestaan door de griffier, en is op 15 maart 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.