ECLI:NL:GHARL:2016:24

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
15/00618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Rechtbank in belastingzaken en de rol van de Ontvanger

In deze zaak is in geschil of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard in een belastingkwestie. De belanghebbende, aangeduid als [X], had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de Ontvanger van de Belastingdienst, die hem op 27 mei 2014 had geïnformeerd over een wijziging van zijn voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De Ontvanger meldde dat er nog een bedrag van € 736 openstond na een verrekening van € 104. Na een aantal correspondenties en een ingebrekestelling door belanghebbende, heeft de Ontvanger op 31 oktober 2014 laten weten dat de verzoeken van belanghebbende niet als verzoek om een beschikking konden worden aangemerkt.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, die zich op 31 maart 2015 onbevoegd verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 24 november 2015 is belanghebbende gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Ontvanger. De Ontvanger heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het beroepschrift van belanghebbende.

Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard. De bevoegdheid van de Ontvanger tot verrekening is gebaseerd op artikel 24 van de Invorderingswet 1990, en tegen besluiten die op deze bevoegdheid zijn gebaseerd, is geen beroep mogelijk. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/00618
uitspraakdatum:
5 januari 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2015, nummer LEE 14/5455, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 27 mei 2014 medegedeeld dat het openstaande bedrag van zijn voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 is gewijzigd door een verrekening van € 104 en dat nog een bedrag van € 736 open staat.
1.2
Belanghebbende heeft tegen die mededeling bij brief van 11 juni 2014 bezwaar gemaakt.
1.3
Bij brief van 3 september 2014 heeft de Ontvanger belanghebbende een aanmaning gestuurd met betrekking tot het op de voorlopige aanslag in de IB/PVV voor 2011 openstaande bedrag van € 736.
1.4
Belanghebbende heeft de Ontvanger bij brief van 4 september 2014 als volgt in gebreke gesteld:
"Hierbij tekent [X] (…) Ingebrekestelling aan tegen het besluit (…) met dagtekening 03 sept 2014"
1.5
De Ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 31 oktober 2014 laten weten dat hij de verzoeken en bezwaren van belanghebbende niet kon aanmerken als verzoek om een beschikking te nemen of als verzoek of bezwaar in de zin van hoofdstuk IV van de Algemene wet bestuursrecht (AWB).
1.6
Belanghebbende is bij brief van 3 december 2014 in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich bij uitspraak van 31 maart 2015 onbevoegd verklaard.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mevrouw [A] namens de Ontvanger.
1.1
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen heeft over de hoogte van het op de voorlopige aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011 nog in te vorderen bedrag een correspondentie plaatsgevonden als hiervoor onder het procesverloop weergegeven.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Ontvanger bevestigend wordt beantwoord.
3.2
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank haar beslissing niet heeft gemotiveerd en dat de Rechtbank partijdig is.
3.3
De Ontvanger brengt naar voren dat de Rechtbank haar beslissing uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd heeft en zich terecht onbevoegd heeft verklaard. De Ontvanger verzoekt "om afwijzing van het beroepschrift van [X] en veroordeling van [X] in de proceskosten".
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het bij de Rechtbank door belanghebbende ingestelde beroep was gericht tegen de door hem gestelde weigering van de Ontvanger om een besluit te nemen op de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen de door de Ontvanger toegepaste verrekening.
4.2
De bevoegdheid van de Ontvanger tot verrekenen is gebaseerd op artikel 24 van de Invorderingswet 1990. Op grond van het bepaalde in artikel 8:5 van de AWB en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is - naar de Rechtbank terecht en uitvoerig gemotiveerd heeft overwogen - tegen een op die bevoegdheid gebaseerd besluit, waaronder begrepen de weigering tot het nemen van een zodanig besluit, geen beroep mogelijk.
4.3
Het vorenoverwogene brengt mee dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard.
4.4
Belanghebbendes stelling dat de Rechtbank niet onpartijdig was bij de behandeling van de onderhavige zaak leent zich niet voor een toetsing in hoger beroep, omdat voor de beoordeling daarvan in een specifieke rechtsgang is voorzien. Ware dat anders, dan zou dat belanghebbende niet baten, aangezien gegrondbevinding van die stelling niet tot een andersluidend oordeel omtrent de bevoegdheid van de Rechtbank zou leiden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Ontvanger heeft geen gronden aangevoerd voor zijn verzoek om belanghebbende in de proceskosten te veroordelen. Het Hof vindt daartoe ook in de proceshouding van belanghebbende onvoldoende aanknopingspunten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
5 januari 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.