In deze zaak is in geschil of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard in een belastingkwestie. De belanghebbende, aangeduid als [X], had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de Ontvanger van de Belastingdienst, die hem op 27 mei 2014 had geïnformeerd over een wijziging van zijn voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De Ontvanger meldde dat er nog een bedrag van € 736 openstond na een verrekening van € 104. Na een aantal correspondenties en een ingebrekestelling door belanghebbende, heeft de Ontvanger op 31 oktober 2014 laten weten dat de verzoeken van belanghebbende niet als verzoek om een beschikking konden worden aangemerkt.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, die zich op 31 maart 2015 onbevoegd verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 24 november 2015 is belanghebbende gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Ontvanger. De Ontvanger heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het beroepschrift van belanghebbende.
Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard. De bevoegdheid van de Ontvanger tot verrekening is gebaseerd op artikel 24 van de Invorderingswet 1990, en tegen besluiten die op deze bevoegdheid zijn gebaseerd, is geen beroep mogelijk. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.