ECLI:NL:GHARL:2016:2716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.157.719/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Appel executie-kortgeding betreffende notariële akte van geldlening en hypotheek tussen ex-samenwonenden met betrekking tot verrekening van rente en kosten van de huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een notariële akte van geldlening en hypotheek tussen twee ex-samenwonenden. De appellant, [appellant], heeft een lening van € 210.000,00 verstrekt aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], voor de aankoop van een woning. Na de beëindiging van hun relatie heeft [appellant] executiemaatregelen getroffen om de lening en de verschuldigde rente te innen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat deze executiemaatregelen gestaakt worden, stellende dat er een afspraak was over de verrekening van de rente met de kosten van de gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter heeft deze vordering grotendeels toegewezen, wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevochten.

Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de lening niet als een gewone commerciële lening moet worden beschouwd, gezien de omstandigheden van de relatie tussen partijen en de intentieverklaring van [appellant] om jaarlijks een bedrag te schenken aan [geïntimeerde]. Het hof heeft geoordeeld dat de rente over de lening tot en met december 2013 verrekend kan worden met de kosten van de huishouding die [geïntimeerde] heeft gedragen. Het hof heeft de grieven van [appellant] deels gegrond verklaard en bepaald dat hij alle executiemaatregelen met betrekking tot de achterstallige rentetermijnen tot 31 december 2013 dient te staken, totdat er een definitieve uitspraak is over de vordering.

De beslissing van het hof houdt in dat de kosten van de procedure tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 5 april 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.157.719/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/150440 / KG ZA 14-243)
arrest van 5 april 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. Koops, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.J.M. van Roosmalen, kantoorhoudend te Emmen.
Het hof neemt over hetgeen is overwogen en beslist in het comparitiearrest van 15 december 2015.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De comparitie, bevolen bij het tussenarrest van 15 december 2015, heeft plaats gevonden op 7 maart 2016, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, dat tot de gedingstukken behoort.
1.2
Vervolgens hebben partijen wederom de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Ten aanzien van de feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis in kort geding van 12 september 2014 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
2.1
[appellant] is medio september 2010 vanuit de Verenigde Staten bij [geïntimeerde] komen wonen in de aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende woning te [plaats] .
2.2
[geïntimeerde] en [appellant] hebben vervolgens besloten de woning in [plaats] te verkopen en een nieuwe woning in [woonplaats] te betrekken. [geïntimeerde] heeft die woning in haar eigendom. Zij heeft de woning gefinancierd met een eerste hypothecaire geldlening van € 50.000, - verstrekt door de Rabobank en met een tweede hypothecaire geldlening verstrekt door [appellant] .
2.3
Partijen zijn ten overstaan van een notaris daartoe een overeenkomst van geldlening aangegaan, waarbij [appellant] blijkens de door de notaris opgemaakte schuldbekentenis van 4 april 2012 een bedrag van € 210.000,00 aan [geïntimeerde] heeft geleend ten behoeve van de aankoop van de woning. In de schuldbekentenis is onder meer het volgende opgenomen:
“GELDLENING
De schuldenaar is wegens op heden ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan de schuldeiser de som van tweehonderdtien duizend euro (€ 210.000,00).
De geldlening is geschied onder de navolgende bepalingen:
De hoofdsom is opeisbaar op één april tweeduizend tweeënveertig en daarna te allen tijde met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. De hoofdsom is met inachtneming van voormelde opzeggingstermijn te allen tijde geheel aflosbaar.
Over de hoofdsom of het restant daarvan is een rente verschuldigd van vier procent (4%) per jaar, ingaande op heden, bij nabetaling te voldoen op de laatste dag van iedere maand, voor het eerst op één mei 2012 over het sinds heden verstreken tijdvak.
(….)
De hoofdsom of het restant daarvan is met rente en kosten en drie maanden extra rente zonder voorafgaande opzegging onmiddellijk opeisbaar bij niet-betaling voor of op de vervaldatum (…)
(…)
Aanneming/Kwijtschelding
De schuldeiser:
- neemt het vorenstaande te zijnen behoeve aan;
- scheldt voormeld bedrag ad tweehonderdtien duizend euro (€ 210.000.-) dan wel het bij zijn overlijden resterend gedeelte van dit bedrag volledig kwijt aan de schuldenaar, zulks onder de opschortende voorwaarde dat de samenwoning tussen schuldenaar en schuldeiser ten tijde van het overlijden van de eerst stervende van hen nog bestond (…)"
2.4
Deze schuldbekentenis is gehecht aan de door de notaris op dezelfde dag opgemaakte akte van hypotheek. Daarbij heeft [geïntimeerde] , in de akte aangeduid als schuldenaar, de woning in [woonplaats] in hypotheek gegeven aan [appellant] , in de akte aangeduid als schuldeiser.
2.5
[geïntimeerde] heeft een ondertekende intentieverklaring overgelegd, gedateerd 4 april 2012. In de intentieverklaring is het volgende opgenomen:
“De ondergetekende:
De heer [appellant] (...)
verklaart bij deze de intentie te hebben om aan zijn partner mevrouw [geïntimeerde] , (…)
jaarlijks een bedrag van acht duizend vierhonderd euro (€ 8.400,00) te schenken.”
Het bedrag van € 8.400,00 komt overeen met het jaarlijks door [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen bedrag aan rente.
2.6
De woning van [geïntimeerde] in [plaats] is op enig moment verkocht. [geïntimeerde] heeft de overwaarde, die tenminste € 90.000, - bedroeg, ontvangen.
2.7
De relatie tussen partijen is begin 2014 geëindigd. [appellant] heeft de woning begin april 2014, na een daartoe strekkend vonnis in kort geding van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 25 maart 2014, verlaten.
2.8
[geïntimeerde] heeft in mei 2014 de rente over de lening betreffende de maand april 2014 aan [appellant] betaald. Over de periode daarvoor heeft zij geen rente betaald, sedert mei 2014 heeft zij steeds maandelijks de rente betaald uit de opbrengsten van de woning te [plaats] .
2.9
[appellant] heeft bij deurwaardersexploot van 6 augustus 2014, op basis van een door een notaris in executoriale vorm afgegeven grosse van de akte van geldlenig van 4 april 2012, de volledige lening en rente vanaf 1 mei 2012 opgeëist, stellende dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven om aan haar betalingsverplichting te voldoen. Inclusief kosten vordert [appellant] een bedrag van € 228.292,25.
2.1
Bij exploot van 14 augustus 2014 heeft [appellant] executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van [geïntimeerde] , op alle vorderingen die zij heeft op derden en op alle roerende zaken.
2.11
Dit beslag trof ten tijde van het wijzen van dit arrest nog doel op een bankrekening van [geïntimeerde] tot een bedrag van bijna € 4.000, -.
2.12
[geïntimeerde] is op 28 augustus 2014 gehuwd met de heer [X] , eveneens afkomstig uit de Verenigde Staten.

3.De vordering en beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis bepaalt dat [appellant] alle executiemaatregelen dient te staken en gestaakt te houden totdat bij een uitvoerbaar verklaarde uitspraak is vastgesteld dat en tot welk bedrag [appellant] recht heeft om tot executie over te gaan. Zij heeft daartoe gesteld dat partijen zouden hebben afgesproken dat [geïntimeerde] geen rente behoeft te betalen aan [appellant] waarbij zij heeft gewezen op de onder 2.5 genoemde intentieverklaring. Verder stelt zij dat [appellant] tijdens het bestaan van de affectieve relatie van partijen nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling van rente. Ook heeft [geïntimeerde] volgens haar gedurende het samenwonen veel kosten voor haar rekening genomen en zijn daarmee de rentebetalingen verrekend.
3.2
De voorzieningenrechter heeft het standpunt van [geïntimeerde] grotendeels gevolgd en overwogen dat bestaan van een afspraak tot verrekening geenszins ondenkbaar is in een situatie als de onderhavige waarbij partijen een affectieve relatie hadden en samenwoonden. Een indicatie van een dergelijke afspraak vormt het feit dat [appellant] niet kan aantonen dat hij gedurende de relatie aanspraak heeft gemaakt op betaling van rente. Daar komt bij de intentieverklaring, die [geïntimeerde] in geding heeft gebracht en waaruit de wil spreekt dat [appellant] een bedrag dat overeenkomt met de jaarlijkse rente aan [geïntimeerde] zou schenken. De stelling van [appellant] dat deze verklaring vals is, is niet aangetoond. Aangezien de aanspraak die [appellant] meent te hebben op achterstallige betalingen van rente niet is komen vast te staan, staat evenmin vast dat de hoofdsom reeds nu opeisbaar is. De voorzieningenrechter heeft [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

4.1
Het hof stelt vast dat aan de zijde van [geïntimeerde] nog immer sprake is van een spoedeisend belang bij haar vordering dat [appellant] niet overgaat tot executie van de op haar naam staande woning.
4.2
[appellant] heeft tegen het oordeel van de voorzieningenrechter
tien grievenopgeworpen, negen die zich richten tegen de beoordeling van de vordering, en één die zich richt tegen de proceskostenveroordeling. Deze grieven richten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.3
Het gaat in dit executiegeschil om de vraag of [geïntimeerde] al dan niet aan de op haar rustende verplichtingen voortvloeiende uit de notariële akte van geldlening aangehaald onder 2.3 heeft voldaan.
Het hof neemt daarbij voorts tot uitgangspunt dat de woning in [woonplaats] op naam van [geïntimeerde] staat. Dat deze woning grotendeels met geld van [appellant] is gefinancierd, maakt [appellant] juridisch niet tot eigenaar. Het hof passeert het andersluidende betoog van [appellant] .
4.4
[geïntimeerde] en [appellant] hebben een affectieve relatie gehad en in dat kader in de woning in [woonplaats] samengewoond en daar beiden ook hun hondenfokkerij uitgeoefend.
Over de betaling van de kosten van hun samenleving hebben partijen geen schriftelijke afspraken gemaakt. [geïntimeerde] heeft betoogd dat zij in de eerste jaren van de samenwoning, toen [appellant] in het geheel niet over middelen beschikte, de kosten van de gezamenlijke huishouding - daaronder begrepen de honden - grotendeels uit haar middelen heeft voldaan en dat, nadat [appellant] geld uit diverse procedures in de Verenigde Staten had verkregen, partijen hebben afgesproken dat de rente over de door [appellant] verstrekte lening zou worden kwijtgescholden dan wel verrekend met de door [geïntimeerde] gedragen kosten van de huishouding.
4.5
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] voldoende omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat het niet om een gewone, commerciële geldlening gaat. Het hof wijst op de kwijtscheldingsclausule die deel uit maakt van de geldleningsovereenkomst als hiervoor onder 2.3 weergegeven. Ook de, door [appellant] betwiste, schenkingstoezegging (geciteerd onder 2.5) waarnaar ook de voorzieningenrechter heeft verwezen, past in dit beeld. Over de echtheid van dit stuk valt in appel niet meer te zeggen dan in eerste aanleg, nu verder onderzoek naar de authenticiteit van dit stuk (nog) niet heeft plaatsgevonden.
4.6
[appellant] heeft betwist dat partijen enige afspraak hebben gemaakt over verrekening dan wel terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde] meer aan de gezamenlijke huishouding heeft betaald. Voorts heeft hij gesteld dat hij vanaf 2012 ook aan de kosten huishouding heeft meebetaald.
4.7
Het hof acht in dit verband van belang dat [appellant] op 18 december 2013 (productie 7 bij de memorie van antwoord) een voorstel heeft gedaan aan [geïntimeerde] (
memorandum of understanding) dat zag op de toen al verslechterde relatie. De bedoeling van [appellant] was daarbij dat [appellant] toch in de woning wilde blijven wonen samen met [geïntimeerde] hoewel de fysieke relatie tot een einde was gekomen ("
your decision to move out of the bed and no longer act like a martital partner"). Dit voorstel is door [geïntimeerde] afgewezen.
[appellant] schrijft daarin:
"As we both owe each other in the finance area of the relationship first I wish to settle accounts from Sept. 2010 to Dec. 2013. Than outline a plan for the future starting Jan. 1, 2014.
Sept 2010 - Dec 31, 2013.
You say you supported me, and my dogs. In part, I agree and thank you. I want you to consider all rent on the loan to purchase the farm house + the gross revenue of the huff/puff litter [hondenpuppies, hof] should cover all those costs.
14.000 (rent) + 21.000 (litter) = € 35.000. If you feel that is not enough than give my your exact calculations, and I will consider them. If it is more than owed, you may keep the difference."
Jan. 1 2014
(…)
5 costs of the house.
Because you have refused to allow me a legal share of ownership in the house we selected and purchased together, than you leave me with only one option: to accept that, and expect € 210.000,-. lent, towards the purchase and setting up of the kennels & furnishings (in part) still unpaid and owing. As there is a document already in place to cover those conditions, than there is no need to deal with them in this "memo of understanding"(…)"
4.8
Het hof leidt uit een en ander af dat er voldoende grond aanwezig is voor het voorlopig oordeel dat de rente over de lening tot en met december 2013 verrekend kan en mag worden met kosten van de huishouding die [geïntimeerde] in de periode daarvoor, ook ten behoeve van [appellant] , heeft gedragen. Deze kortgeding procedure leent zich niet voor het nauwkeuriger uitrekenen van wie precies wat heeft bijgedragen en of er per saldo nog een nadere verrekenpost resteert.
4.9
Uit het aangehaalde memorandum blijkt ook dat [appellant] daarin op naleving van de leningovereenkomst vanaf 1 januari 2014 heeft aangedrongen. [appellant] heeft in de toelichting op de grieven aangevoerd dat hij ook daarvóór geregeld op betaling van de rentebedragen heeft aangedrongen. Het hof acht dat niet aangetoond: de citaten die [appellant] ten bewijze hiervan aandraagt hebben, zoals [geïntimeerde] terecht heeft opgemerkt, betrekking op terugbetaling van de lening en niet op betaling van rente.
4.1
Het hof acht door [geïntimeerde] niet voldoende aannemelijk gemaakt zij na 1 januari 2014 ook nog dusdanige bedragen ten behoeve van [appellant] heeft uitgegeven die voor verrekening in aanmerking komen dat deze opwegen tegen de rentebetaling aan [appellant] , en evenmin dat haar vordering over de voorliggende periode niet gedekt is door de verrekening met de rentevordering tot 1 januari 2014. Derhalve zal het hof, in zoverre in afwijking van de voorzieningenrechter, bepalen dat [geïntimeerde] de achterstallige rentetermijnen over de periode 1 januari 2014 tot 1 april 2014 dient te voldoen en dat [appellant] gerechtigd is daartoe verhaal te nemen op de gelden vallende onder het beslag vermeld onder 2.11.
4.11
Voor het overige acht het hof door [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] niet uit de op haar rustende verplichtingen uit de notariële akte van geldlening heeft voldaan. Het hof acht de in de vorige rechtsoverweging bedoelde achterstand van drie maanden rente, gelet op de omstandigheden waaronder deze is ontstaan, het feit dat het voorstel van [appellant] door [geïntimeerde] is verworpen en dat partijen daarna nog tot begin april 2014 onder hetzelfde dak hebben gewoond, terwijl niet gebleken is dat [appellant] in die periode heeft aangegeven op welke wijze de rente moest worden voldaan zoals artikel f van de akte van geldlening voorschrijft, dan ook onvoldoende grond om daaraan tevens het gevolg te verbinden dat de hele lening per februari 2014 opeisbaar is geworden. Het hof sluit zich voor dit onderdeel aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter.
Mocht [geïntimeerde] evenwel op enig later moment de rente niet tijdig betalen, dan dient zij er wel rekening mee te houden dat alsdan het contractueel overeengekomen gevolg van directe opeisbaarheid van de restant-geldschuld in volle omvang intreedt.
4.12
De grieven betreffende de hoogte van de vordering slagen ten dele. Het hof ziet hierin, alsmede in de omstandigheden dat partijen een affectieve relatie hebben gehad waaruit dit conflict voortvloeit, terwijl het hof niet is gebleken dat [appellant] terzake van de afwikkeling van deze relatie een veel onredelijker standpunt heeft ingenomen dan [geïntimeerde] , aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
4.13
In een bodemprocedure kunnen partijen, indien zij niet anderszins tot een vergelijk kunnen komen, de exacte stand van hun wederzijdse verplichtingen uit (doen) rekenen.
Slotsom
4.14
De grieven treffen deels doel.
Het hof zal het dictum in hoger beroep aldus doen luiden dat [appellant] alle executiemaatregelen betreffende de achterstallige rentetermijnen tot 31 december 2013 dient te staken en gestaakt dient te houden, alsmede de executie van de totale geldlening, gebaseerd op enige betalingsachterstand tot 1 mei 2014, totdat bij een uitvoerbaar verklaarde uitspraak, dan wel anderszins onherroepelijk is vastgesteld dat en tot welk bedrag [appellant] recht heeft om tot executie over te gaan, onder compensatie van de kosten van de procedure.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 12 september 2014, en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [appellant] om alle executiemaatregelen uit hoofde van de akte van geldlening van 4 april 2012 betreffende achterstallige rentetermijnen tot 31 december 2013 of opeisbaarheid van de volledige geldlening gebaseerd op enige betalingsachterstand tot 1 mei 2014, te staken en gestaakt te houden totdat bij een uitvoerbaar verklaarde uitspraak, dan wel anderszins onherroepelijk is vastgesteld dat en tot welk bedrag [appellant] recht heeft om tot executie over te gaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. J. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 april 2016.