Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
- De lening hoeft pas van af de vijfde jaar (5 april 2013) na het contract te worden afgelost met maandelijkse termijnen van (nog af te spreken).
- De rente bedraagt 5% op jaarbasis en kan aan het einde van het jaar jaarlijks aan de lening verlener worden betaald. (…)"
[de vader] de datsja aan [appellant] geschonken. Het eigendomsrecht van de datsja
is vervolgens op naam van [appellant] gesteld.
"as repayment of a dept under Contract of EUR 50.000,00, executed on April 04, 2008, by and between [geïntimeerde] and me."
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- in het tussenvonnis van 21 januari 2011 heeft de rechtbank overwogen dat partijen het erover eens zijn dat op hun geschil Nederlands recht van toepassing is, zodat het geschil wordt beheerst door Nederlands recht (a);
- in het tussenvonnis van 21 september 2011 heeft de rechtbank allereerst overwogen dat slechts ten aanzien van een bedrag van € 39.000,- vaststaat dat dit door [appellant] is ontvangen, zodat de rentevordering van [geïntimeerde] hooguit ten aanzien van dit bedrag, en niet ten aanzien van een bedrag van € 47.000,-, toewijsbaar is (b). Voorts overwoog de rechtbank dat [geïntimeerde] dient te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen(c), dat dit bewijs nog niet is geleverd (d) en dat [geïntimeerde] zal worden toegelaten tot bewijslevering (e). De rechtbank oordeelde dat de vordering in reconventie niet toewijsbaar is (f);
- [geïntimeerde] heeft zijn eis vermeerderd, in die zin dat hij ook wettelijke rente vordert over de achterstallige rente, alsmede de veroordeling van [appellant] tot nakoming van de overeenkomst tot geldlening, subsidiair tot terugbetaling van € 47.000,- wegens onverschuldigde betaling, tot betaling van vertragingsrente over de geleende bedragen en tot het vaststellen van een aflossingsbedrag;
- nadat zowel in enquête als in contra-enquête getuigen waren gehoord en partijen ook stukken hadden overgelegd (onder meer betreffende getuigenverhoren in Armenië in het kader van de daar gevoerde procedures), heeft de rechtbank [geïntimeerde] in het eindvonnis van 17 oktober 2012 geslaagd geacht in het door hem te leveren bewijs (g), [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.253,88, te vermeerderen met wettelijke rente (h) en tot nakoming van een overeenkomst van geldlening die omstreeks 5 april 2008 tot stand is gekomen, met dien verstande dat de jaarlijkse betaling van de contractuele rente steeds aan het einde van het jaar dient te geschieden en de aflossing van de lening vanaf 4 april 2013, steeds door een maandelijkse betaling van een door partijen nader overeen te komen bedrag (i). De rechtbank veroordeelde [appellant] ook in de proceskosten (j) en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad (k). De overige vorderingen van [geïntimeerde] wees de rechtbank af (l), evenals de vordering in reconventie m).
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
21 januari 2011 en 21 september 2011 gegeven beslissingen niet door [appellant] worden aangevochten. [appellant] komt ook niet op tegen afwijzing van zijn (voorwaardelijke) vordering in reconventie. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing door de kantonrechter van enkele van zijn vorderingen. Dat betekent dat alleen de hiervoor als g tot en met k aangeduide beslissingen van de rechtbank ter discussie staan, met dien verstande dat indien de beslissing onder g in stand blijft het vonnis kan worden bekrachtigd, nu [appellant] geen afzonderlijke grieven heeft gericht tegen de als h tot en met k aangeduide beslissingen.
[appellant] heeft dat betwist. Volgens hem maakten de betalingen onderdeel uit van een door [de vader] georkestreerde transactie die er uiteindelijk (aanvankelijk was de bedoeling anders) op neerkwam dat de datsja van [appellant] (en diens ouders) voor € 50.000,- werd verkocht aan [geïntimeerde] . Omdat de koopsom moest worden betaald met zwart geld van [de vader] , diende een juridische omweg te worden gevolgd. Uiteindelijk heeft [de vader] , via [geïntimeerde] , slechts € 39.000,- van de koopsom van € 50.000,- betaald, aldus [appellant] .
grieven 1, 3(naar het hof deze wat cryptisch geformuleerde grief verstaat)
en 5werpt [appellant] deze vraag uitdrukkelijk op en beantwoordt hij die ontkennend. Met deze grieven, die met elkaar samenhangen, bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat bewezen is dat een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen
tussen [geïntimeerde] en [appellant].
Mery Karapeyan heeft dienaangaande het volgende verklaard:
“
Ik blijf bij mijn schriftelijke verklaring van 17 augustus 2009 (…)Wij hebben toen samen mijn familie benaderd. Wij hebben meerdere keren gebeld met mijn vader en met mijn broer, die toen in Armenië waren. (…) Mijn vader en mijn broer hadden wel geld en wilden ons helpen. (…) Ik was erbij toen over deze lening afspraken werden gemaakt met [geïntimeerde] . Over die voorwaarden is meerdere keren over de telefoon gesproken. [appellant] heeft zelf het contract opgesteld, daar was ik bij. (…) Wat er over de telefoon is besproken wijkt enigszins af van wat er op papier staat, maar dat is omdat het contract naar Nederlands recht werd opgesteld.”
[de vader] heeft over dit onderwerp het volgende verklaard:
“
[de zus] en [appellant] hebben toen mij en [geïntimeerde] gecontacteerd voor een lening om samen een woning te kopen. Op 4 april 2008 kwam uit Nederland een leningsovereenkomst op basis waarvan ons hulp in de vorm van een lening werd gevraagd. Op vragen van mr. Hofstra licht ik toe dat deze hulp geen huwelijkscadeau was. [geïntimeerde] zou het geld lenen zodat [appellant] dit later weer aan [geïntimeerde] terug zou betalen. (…) [geïntimeerde] maakte het geld over omdat hij een rekening had die euro’s ondersteunde; hij stond ook achter deze lening. De beslissingen hierover waren dan ook van [geïntimeerde] , omdat het geld van hem was.”
“Lieve [appellant] vandaag hebben we de notaris en het kadaster afgerond en papa regelde wat om dat perceel weer op de voorgrond te plaatsen bij degene die de metingen verricht, kortom: morgen komen ze meten en dinsdag, in de tweede helft van de dag, zeiden ze, zouden ze de definitieve akte op jouw naam afgeven. Zodra dat rond is stuur ik je het nummer van de nieuwe akte toe en aan [geïntimeerde][ [geïntimeerde] – toevoeging hof]
moet je weer een machtiging op mijn naam sturen om dit te kunnen verkopen aan [geïntimeerde] en ja, wat betreft de vorm van de machtiging, die moet je maar in overeenstemming brengen met wat bij jullie gebruikelijk is, zodat dat bedrag overeenkomt met het af te lossen bedrag…”
“
Deze gelden had de vader van eiser aan eiser vanuit Armenië overgemaakt. Vanwege het feit dat eiser beschikte over een bankrekening en vanwege het betalingsverkeer met Amerika werd het contract op naam van eiser gezet in plaats van de vader van eiser en werden de bedragen onder andere door eiser aan gedaagde overgemaakt.”
In haar schriftelijke verklaring van 17 augustus 2009 heeft [de zus] onder meer verklaard:
“
At that time my father, [de vader] , considering his parental duty to help me agreed to help us. As my brother, [geïntimeerde] (…) had already had euro account opened in the bank, the money was sent to [appellant] from my brother’s euro account. (…) as a result they signed a Loancontract together via email.”
Zelf heeft [geïntimeerde] in een schriftelijke verklaring van 12 augustus 2009 het volgende verklaard:
“My father, [de vader] (…) was able and agreed to help my sister. As far as I’d already had euro account opened in the bank, the money was sent to [appellant] from my euro account.(…) as a result we signed an Loan contract together through email, which there is both saved the date and time when it occurred.”Uit de in rechtsoverweging 2.15 aangehaalde beschikking van de Rechtbank van de provincie Kotayq van 13 mei 2011 tussen [de vader] en [appellant] volgt dat [de vader] in die procedure heeft aangevoerd dat [appellant] hem om een lening heeft gevraagd, dat [de vader] [appellant] tegemoet wilde komen en wilde helpen en dat in verband hiermee door [geïntimeerde] een bedrag van € 39.000,- is overgemaakt.
Ook de verklaring van [de vader] is in strijd met hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld omtrent de herkomst van de gelden en hetgeen door [geïntimeerde] zelf is aangevoerd over de vraag wie [appellant] met een geldlening wilde helpen. Dat [geïntimeerde] over de gelden op zijn bankrekening kon beschikken, zoals [geïntimeerde] verklaart, is minst genomen dubieus, gelet op de herkomst van de gelden en het ontbreken van een verklaring voor de stortingen door [de vader] op de rekening van zijn zoon, juist in de periode dat van die rekeningen bedragen werden overgemaakt naar [appellant] .