Uitspraak
[appellante],
Woningstichting Wierden en Borgen,
de woningstichting,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een memorie van grieven,
- een memorie van antwoord.
2.De feiten
€ 469,13 te vermeerderen met bijkomende kosten van € 4,15 in totaal derhalve van € 473,28 per maand. De huurovereenkomst is vastgelegd in een schriftelijk contract van 30 december 2013. Op de overeenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van toepassing verklaard.
in een e-mailbericht van 21 maart 2014 het volgende aan [appellante] geschreven:
"(…) De opzichter heeft de situatie betreffende uw rioolsysteem aan u uitgelegd en u de mogelijkheid gegeven om eengedeelte van dit systeem te vervangen. Deze werkzaamheden nemen enige tijd in beslag en zullen voor u hinderlijk zijn. In dit gesprek heeft u aangegeven dat u waarschijnlijk per 1 april a.s. vertrekt naar een andere woning en om deze reden hier geen gebruik van wilt maken. U heeft een rapport van KEWI betreffende het drinkwater waarin vastgesteld staat dat het drinkwater verontreinigd is. Afgesproken is dat u het rapport aan Wierden en Borgen gaat mailen naar mailadres (…)."
"beste [C] , vorige week al heb ik rapport verzonden naar Wierden en Borgen. Bij deze nogmaals. U deelt aan mij mede dat u rioolwerkzaamheden wilt gaan uitvoeren. Is dit de opdracht van [D] ? Ja, ik ben wel degelijk op zoek naar een andere woning, want afgezien van de foute riolering, het drinkwater, is ook de cv verkeerd aangelegd. De warmte voert naar de afvoerbuizen en dat geeft rioolgas in de atmosfeer, mede de ellende die toebehoord aan rioolwater, zoals virussen. Een erg ongezonde situatie waar ik, als ook mijn dieren erge hinder van ondervinden. Bij warm weer of warmte in huis, is ook de stank bijzonder hinderlijk en trek op de luchtwegen en geeft verdere gezondheidsklachten. Mijn advocaat mr. E. van Dalen zal verder gaan met de schade van deze situatie."
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
€ 4.089,69, dit in verband met de huurtermijnen over de maanden juni tot en met september 2014, en een comparitie van partijen had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 30 oktober 2014 in conventie de vorderingen van de woningstichting toegewezen en in reconventie de vorderingen van [appellante] afgewezen. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] de door haar gestelde gebreken onvoldoende onderbouwd.
4.De beoordeling in hoger beroep
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrek. Bij de bespreking van deze grief stelt het hof voorop dat stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van het gebrek op [appellante] rusten.
grief II, waarmee [appellante] opkomt tegen afwijzing van de door haar in reconventie gevorderde schadevergoeding. Deze grief bouwt, zoals [appellante] in de toelichting op de grief terecht opmerkt, voort op grief I en heeft naast deze grief geen zelfstandige betekenis. Indien niet vaststaat dat sprake is van een gebrek, heeft [appellante] ook geen sprake op vergoeding van de schade die het gevolg is van dit - dan vermeende - gebrek.