ECLI:NL:GHARL:2016:2968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
200.182.819/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen en benoeming voogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen, geboren in 2009, 2011 en 2012. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel als voogd aan te stellen. De kinderen stonden sinds begin 2013 onder toezicht van de GI en waren sinds mei 2013 uit huis geplaatst vanwege een onveilig opvoedingsklimaat bij de moeder, die niet in staat was om de basale zorg en veiligheid te bieden. Het hof overwoog dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er geen perspectief was op terugplaatsing bij de moeder. De moeder had weliswaar aangegeven bereid te zijn om de kinderen bij de pleegouders te laten opgroeien, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om het gezag te handhaven. De kinderen hadden behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie, wat niet te verenigen was met het behoud van het gezag door de moeder. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en beëindigde het gezag van de moeder, waarbij de GI als voogd werd benoemd. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.182.819/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C/08/173734 / FA RK 15-1572)
beschikking van de familiekamer van 14 april 2016
inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
appellant in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. ter Mors, kantoorhoudend te Almelo.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,

gevestigd te Enschede,
hierna te noemen: de GI,

2. de heer en mevrouw [pleegouders kind 1],

hierna te noemen: de pleegouders van de hierna te noemen [kind 1],

3. de heer en mevrouw [pleegouders kind 2 en 3],

hierna te noemen: de pleegouders van de hierna te noemen [kind 2] en [kind 3].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 1 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 december 2015, is de raad in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De raad verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een gezagsbeëindigende maatregel uit te spreken ten aanzien van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] 2009, [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] 2011 en [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] 2012, en de voogdij te beleggen bij de GI, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 februari 2016, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de raad bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2016 plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Zwolle. Verschenen zijn mevrouw [A] namens de raad, de moeder en mr. M.P. Smid (een kantoorgenoot van mr. Ter Mors). Namens de GI was de heer [B] aanwezig. Tevens zijn mevrouw [pleegouders kind 1] en de heer [pleegouders kind 2 en 3] verschenen. De raad heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de overgelegde pleitaantekeningen. Daarbij heeft de raad tevens - met instemming van het hof - een uitspraak van dit hof van 16 februari 2016 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de heer [C] (hierna: de vader) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn [kind 1], [kind 2] en [kind 3] geboren. De vader heeft [kind 1] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds begin 2013 onder toezicht van de GI. Sinds mei 2013 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg.
3.3
De raad heeft de rechtbank verzocht het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen en de GI tot voogdes over hen te benoemen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
4.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
4.4
Uit de stukken is gebleken dat de kinderen destijds uit huis zijn geplaats vanwege het onveilige opvoedingsklimaat bij de moeder. De kinderen werden verwaarloosd en zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De moeder was niet in staat de kinderen de basale zorg en veiligheid te bieden. Ook waren er zorgen over de persoonlijkheid van de moeder en bestonden er sociale factoren die het functioneren van de moeder negatief beïnvloedden, zoals het hebben van schulden, het ontbreken van woon- en werkperspectief en het ontbreken van een steunend sociaal netwerk. Er waren ernstige zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van alle drie de kinderen. De ontwikkeling van [kind 3] stond na haar geboorte in 2012 zo goed als stil en zij kende qua voeding enkel flesvoeding. [kind 2] vertoonde stil en teruggetrokken gedrag en [kind 1] liet ernstige sociaal-emotionele problemen zien. De kinderen hebben in het pleeggezin een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ten aanzien van [kind 3] bestaan geen zorgen meer. Zij ontwikkelt zich thans leeftijdsadequaat. Hoewel [kind 2] grote sprongen in haar ontwikkeling heeft gemaakt, bestaan er nog steeds zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Zo kan zij nog angstig reageren in een voor haar nieuwe omgeving en heeft zij moeite voor zichzelf op te komen en aandacht voor zichzelf te vragen. [kind 1] is een vrolijke jongen die zich goed laat aansturen. Er bestaan nog wel zorgen ten aanzien van zijn gedrag en zijn cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. [kind 1] vergt veel van de pleegouders. Hij heeft veel vertrouwen en veiligheid nodig van zijn opvoeders en dient te worden begeleid en te worden aangestuurd bij zijn negatieve gedrag. De kinderen zijn thans goed gehecht in de pleeggezinnen waarin zij verblijven. Zij zijn gebaat bij het gestructureerde en veilige opvoedingsklimaat dat hun wordt geboden.
4.5
In de onderhavige zaak is niet in geschil dat sprake zou zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen, indien zij zouden worden teruggeplaatst bij de moeder. Tussen de moeder en de raad is dan ook niet in geschil dat niet meer aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder zal worden gewerkt, omdat een dergelijke terugplaatsing niet in het belang van de kinderen zou zijn.
4.6
Thans ligt nog voor de afweging van het belang van de moeder bij handhaving van haar gezag en het belang van de kinderen bij beëindiging van haar gezag.
Het hof stelt hierbij voorop dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel tijdelijk van aard zijn en gericht dienen te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Het hof sluit in het kader van deze belangenafweging aan bij de verwijzing van de raad naar de memorie van toelichting, kamerstukken II, 2008/2009, 32015, nr. 3) waarin onder meer het volgende is opgenomen.
"Evenals bij de ondertoezichtstelling is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, over in welk gezin hij verder zal opgroeien. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit.”
Voorts staat in de memorie van toelichting het volgende vermeld:
“Wel kunnen de volgende factoren worden genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel is aangewezen indien een minderjarige in een pleeggezin is geplaatst:
a. Wanneer een kind in een pleeggezin is geplaatst, moet het zich daar, indien mogelijk, volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Met het oog hierop, in het bijzonder wanneer het op zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin is geplaatst, dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind.
b. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsklimaat voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel.
c. In die gevallen dient aan het belang van continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend.
d. De enkele bereidheid van de ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag.”
En verderop:
“Deze vraag of gezagsbeëindiging aan de orde is, komt bij iedere verlenging van de ondertoezichtstelling steeds nadrukkelijker aan de orde.”
4.7
Het hof is van oordeel dat de stelling van de moeder dat zij duurzaam bereid is de kinderen bij de pleegouders te laten opgroeien, op zichzelf genomen onvoldoende is om niet tot beëindiging van het gezag te kunnen komen. Het feit dat een beëindiging van het gezag duidelijkheid biedt over de verblijfplaats van de kinderen is een aspect dat moet worden meegewogen, ook als de ouder de bestendige bereidheid heeft de kinderen in een pleeggezin te laten opgroeien. Vast staat dat geen perspectief bestaat op thuisplaatsing van de kinderen. Het recht van de kinderen op duidelijkheid over hun opvoedingssituatie, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en daarmee het belang van de kinderen bij stabiliteit met betrekking tot hun verblijf en duidelijkheid over de continuïteit van hun verzorgings- en opvoedingssituatie, wegen naar het oordeel van het hof zwaar. Indien er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar de ouders, ligt in beginsel een verderstrekkende maatregel (beëindiging van het ouderlijk gezag) in de rede, mede gelet op het belang van de kinderen bij duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief en het beëindigen van de onzekerheid die nu eenmaal inherent is aan de tijdelijke maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Ook duidelijkheid jegens de pleegouders is voor de kinderen van belang aangezien hechting een wederzijds proces is. Daarbij overweegt het hof dat weliswaar het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing een hereniging met de ouders is maar dat door verloop van een lange periode waarin het kind bij pleegouders opgroeit, het belang van het kind op hereniging met zijn ouder(s) kan verschuiven naar het belang van het kind op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke (nieuwe) gezinsleven met de pleegouders.
4.8
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het voor hen volstrekt duidelijk is dat hun plek in het pleeggezin niet ter discussie staat. Dit geldt temeer nu de moeder volhardt in haar wens om met het gezag over de kinderen belast te blijven. Vast is komen te staan dat de kinderen ernstige problemen vertoonden op het moment dat zij in de pleeggezinnen werden opgenomen. Zoals het hof hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 heeft overwogen, zijn met name [kind 2] en [kind 1] zeer kwetsbaar. Gelet op hetgeen de kinderen hebben meegemaakt in hun jonge leven, is duidelijkheid en voorspelbaarheid in de woonsituatie bij de pleegouders en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces belangrijk voor de kinderen. Gebleken is dat het contact van de kinderen met de moeder van grote invloed op hen is. Enerzijds genieten zij van dit contact, anderzijds ervaren zij tijdens en na de contactmomenten onveiligheid. Hoewel (een van) de pleegouders zich tijdens de omgangsmomenten niet in dezelfde ruimte bevinden als de kinderen en de moeder, zoeken de kinderen steeds contact met (een van) hen en zijn zij na de omgangsmomenten van slag. [kind 1] vraagt bovendien regelmatig aan zijn pleegouders of hij bij hen mag blijven wonen.
4.9
Bij dit alles komt dat de vereiste jaarlijkse verlengingen van de maatregelen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing de onzekerheid bij de kinderen over hun opvoedingsperspectief zullen doen voortduren of zelfs zullen kunnen aanwakkeren. Langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing betekent dat de kinderen indien zij de leeftijd van 12 jaar bereiken, jaarlijks zullen worden uitgenodigd voor een kindgesprek bij de kinderrechter. Hierbij komt dat de raad, omdat de ondertoezichtstelling met de uithuisplaatsing al meer dan twee jaar duurt, bij een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing telkens een advies zal moeten geven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:265j BW), bij welk advies de raad de kinderen in de toekomst ook zal dienen te betrekken.
4.1
Gelet op het voorgaande acht het hof het in het belang van de kinderen de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen met een beëindiging van het gezag van de moeder, welk belang van de kinderen naar het oordeel van het hof dient te prevaleren boven het door de moeder gestelde belang bij behoud van haar gezag. Weliswaar heeft de moeder aangevoerd dat zij vreest dat het contact tussen haar en de kinderen na gezagsbeëindiging zal verminderen, maar uit de stukken en de behandeling ter zitting is naar voren gekomen dat de moeder in beginsel, ook indien haar gezag wordt beëindigd, op dezelfde voet omgang met de kinderen zal blijven houden. Ook zal zij op dezelfde wijze worden geïnformeerd als in het verleden het geval was. Haar positie van (biologische) moeder op afstand blijft ook in de nieuwe situatie gerespecteerd.
4.11
Het hof acht het met de raad en de pleegouders het meest wenselijk dat een onafhankelijke derde, te weten de GI, als voogd wordt benoemd. Op deze wijze wordt een buffer gevormd tussen de moeder en de pleeggezinnen, in die zin dat bij eventuele geschillen over beslissingen betreffende de kinderen het goede contact tussen de moeder en de pleeggezinnen niet zal worden verstoord, nu de moeder en/of de pleegouders in dat geval daarover contact dient/dienen te hebben met de onafhankelijke voogd.
Het hof merkt op dat het feit dat het gezag van de moeder is beëindigd niet met zich brengt dat zij voor de kinderen minder belangrijk zal worden. Het is voor de kinderen van groot belang dat de moeder, ook na de beëindiging van het gezag, een rol in hun leven blijft vervullen. Ook de pleegouders hebben laten weten dat zij het contact tussen de kinderen en de moeder zullen blijven stimuleren en waar nodig begeleiden, ook na een eventuele gezagsbeëindiging.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking te vernietigen en als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 1 oktober 2015, en opnieuw beschikkende:
beëindigt met ingang van heden het gezag van de moeder over:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2009,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2011, en
- D-[kind 3], geboren op [geboortedatum] 2012;
benoemt tot voogd over voormelde kinderen de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel, gevestigd te Almelo;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Feunekes, mr. G. Jonkman en mr. J.P. Balkema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 april 2016 in bijzijn van de griffier.