Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
grief Iaan dat het vonnis ten onrechte is gewezen door een rechter die niet bij de daaraan voorafgaande comparitie aanwezig is geweest. Hij verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076).
derde griefbetoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is wanneer de hypothecaire lening is afgelost.
grieven IV, VII, VIII en IXlenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij alle de wijze waarop de rechtbank over de toedeling van en afrekening met betrekking tot de voormalig echtelijke woning c.a. heeft geoordeeld aan de orde stellen. Het hof leest deze grieven in het licht van de gewijzigde eis van [appellant] .
grief VIbetreffende de wijze waarop [appellant] aan de levering van de woning moet medewerken. Ten aanzien van deze grief geldt daarnaast dat het weliswaar juist is dat van toedeling van de woning aan [geïntimeerde] geen sprake meer kan zijn, maar [appellant] heeft er geen belang bij dat het vonnis van de rechtbank op dat punt wordt vernietigd omdat dit geen invloed heeft op de financiële uitkomst.
grieven XI en XIIbestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat - zo begrijpt het hof - de levensverzekeringspolis bij Centraal Beheer tegen een waarde van € 14.035,59 aan [geïntimeerde] moet worden toegedeeld, onder verrekening van een bedrag van € 7.017,80 met [appellant] . De polis is tot uitkering gekomen en kan niet meer worden toegedeeld. Er kan wel een verrekenbedrag worden vastgesteld. De waardevermeerdering, ontstaan door de premiebetalingen van [appellant] vanaf echtscheidingsdatum, moet aan [appellant] toekomen. De gehele waardevermeerdering van de polis over de periode tussen de ontbinding van de huwelijkse goederengemeenschap van partijen en de uitkering in 2005 is aan de premiebetalingen van de man toe te rekenen.
grief XIIIstelt [appellant] aan de orde dat er geen verrekening van de door hem betaalde premies heeft kunnen plaatsvinden met achterstallige alimentatie, omdat er geen achterstand in de alimentatiebetalingen heeft bestaan. Het bestaan van die achterstand heeft [geïntimeerde] niet met stukken onderbouwd. Zou er al sprake zijn geweest van een achterstand, dan had [geïntimeerde] die eenvoudig kunnen incasseren. In elk geval kan niet achteraf worden vastgesteld dat er van compensatie sprake is geweest.
grief XV, zoals [appellant] die kennelijk gezien zijn toelichting bedoelt, is door de verkoop van de woning het belang komen te ontvallen. Het hof zal deze grief dan ook onbesproken laten.
grief XVIstelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte vastgesteld heeft dat [geïntimeerde] de hypothecaire lening moet dragen.
grief in incidenteel appeldat de door haar te ontvangen contante waarde van de pensioenaanspraken van [appellant] bij ABP en Walgemoed, die de rechtbank op € 5.483,- heeft vastgesteld, moet worden vermeerderd met de indexering. Zij wijst in dit verband op de uitspraak HR 6 oktober 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW6163).