ECLI:NL:GHARL:2016:3244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
13/01192
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onterechte teruggaaf omzetbelasting en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2013. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 30 september 2011, ten bedrage van € 74.336. De Inspecteur had de naheffingsaanslag na bezwaar van belanghebbende verminderd tot nihil, wat leidde tot de vraag of belanghebbende nog een belang had bij het instellen van beroep.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen fiscaal belang had bij het beroep, aangezien de naheffingsaanslag was verminderd tot nihil. Belanghebbende had gesteld dat hij een belang had bij het instellen van beroep, omdat hij zijn Btw-identificatienummer wilde ontkoppelen van een andere ondernemer. Het Hof oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een aanslag ten onrechte was opgelegd, onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een voor vergoeding vatbare schade. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een fiscaal belang bij het instellen van beroep en de noodzaak voor belanghebbenden om hun stellingen voldoende te onderbouwen. De beslissing van het Hof houdt in dat er geen grond was voor teruggaaf van het door belanghebbende betaalde griffierecht, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/01192
uitspraakdatum:
26 april 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2013, nummer AWB LEE 13/1028, in het geding tussen belanghebbende en
de
Inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 30 september 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 74.336.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot nihil.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 17 oktober 2013 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur. Tegelijk met de onderhavige zaak zijn de zaken van belanghebbende met de nummers 15/00603, 15/00604, 15/00605 en 15/00606 behandeld.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2012 aan belanghebbende een teruggaaf van omzetbelasting verleend van € 74.336. De motivering van de teruggaafbeschikking luidt als volgt:
"
Teruggaaf
U heeft bij de Belastingdienst een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend op grond van artikel 29 van de wet op de omzetbelasting 1968 over juli 2011 t/m september 2011.
Betreft: oninbare debiteur [B] BV (…)".
2.2
Bij brief met dagtekening 16 november 2012 heeft belanghebbende laten weten dat hij nimmer om een teruggaaf had verzocht. Belanghebbende verzocht de beschikking te vernietigen, omdat hij geen recht heeft op het geld.
2.3
Bij brief van 21 november 2012 heeft de Inspecteur op belanghebbendes brief gereageerd. Er was sprake van een vergissing.
2.4
Met dagtekening 30 november 2012 heeft de Inspecteur door het opleggen van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode juli 2011 t/m september 2011 de gevolgen van de teruggaafbeschikking van 16 november 2012 gecorrigeerd.
2.5
Bij brief met dagtekening 3 december 2012 is belanghebbende tegen die naheffingsaanslag in bezwaar gekomen.
2.6
Met dagtekening 25 januari 2013 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan. De naheffingsaanslag werd verminderd tot nihil. Als motivering is opgenomen:
"
Vermindering
U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met het nummer [000.00.000] .F.01.1271.
Naar aanleiding van een ten onrechte verstrekte teruggave omzetbelasting ad. 74.336,- is aan u met dagtekening 30 november 2012 een naheffingsaanslag opgelegd. Tegen deze aanslag heeft u op 3 december 2012 bezwaar aangetekend. Inmiddels is gebleken dat deze naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, immers de Belastingdienst heeft niet het recht om op grond van artikel 20,lid 1, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het abusievelijk bij beschikking teruggegeven bedrag na te heffen. Op grond van vorenstaande wordt de naheffingsaanslag vernietigd. Het door u terugbetaalde bedrag zal administratief worden verwerkt (…)".

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij een belang had bij het instellen van beroep, welk belang is gelegen in de door hem gewenste ontkoppeling van zijn Btw-identificatienummer van de ondernemer voor wie de door belanghebbende ontvangen teruggaaf bestemd was. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan het verzoek toegevoegd hem voor het vervolg onder te brengen bij het kantoor Amsterdam van de Belastingdienst.
3.3
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de teruggaaf is verleend ten gevolge van een incidentele fout, en dat van een koppeling van belanghebbendes Btw-identificatienummer aan een andere ondernemer geen sprake is of is geweest. Aangezien belanghebbendes onderneming per 1 januari 2016 is gestaakt, zal hij voor zijn belastingaangelegenheden die betrekking hebben op de periode na 1 januari 2016 niet meer met het kantoor Almere van de Belastingdienst te maken hebben.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en teruggaaf van het door hem betaalde griffierecht.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag verminderd tot nihil. Belanghebbende had derhalve geen fiscaal belang bij het instellen van zijn beroep bij de Rechtbank. Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende mede aldus dat hij de Inspecteur heeft verzocht in de administratie van de Belastingdienst iedere aanwijzing te verwijderen waaruit zou kunnen blijken dat aan hem een btw-teruggaaf is verleend. Aan dit verzoek is volgens belanghebbende niet voldaan. De beslissing op een dergelijk verzoek is echter geen voor bezwaar en beroep vatbare beslissing van de Inspecteur. Een belang zou gelegen kunnen zijn in schade die belanghebbende zou hebben geleden doordat hem de naheffingsaanslag was opgelegd. Hij heeft daaromtrent echter niet meer gesteld dan dat de naheffing hem irritatie en stress heeft opgeleverd. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende daarmee tekortschiet in zijn stelplicht, aangezien de enkele omstandigheid dat een aanslag ten onrechte aan een belastingplichtige wordt opgelegd onvoldoende is om aan te nemen dat daardoor een zodanige emotionele stress wordt veroorzaakt dat van een voor vergoeding vatbare schade kan worden gesproken. Voor zover de door belanghebbende gestelde stress geacht moet worden te zijn veroorzaakt door de door hem gestelde koppeling van zijn Btw-identificatienummer aan een andere ondernemer, kan die stelling hem niet baten, reeds omdat hij een zodanige koppeling, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.2
Het vorenoverwogene brengt mee dat belanghebbende geen belang had bij het door hem bij de Rechtbank ingestelde beroep. De Rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3
De niet-ontvankelijkheid van het beroep brengt mee dat er geen grond was voor teruggaaf van het door belanghebbende betaalde griffierecht. Hier doet zich niet het geval voor dat aan de belanghebbende gedurende de procedure door de Inspecteur tegemoet wordt gekomen.
4.4
Belanghebbende heeft met de griffier van het Hof gecorrespondeerd over de hoogte van het griffierecht. Blijkens die correspondentie was aan belanghebbende aanvankelijk per abuis een nota van € 239 was gezonden in plaats van een nota van het verschuldigde bedrag van € 118. Uit hetgeen belanghebbende in die correspondentie naar voren heeft gebracht, waaronder zijn stelling dat voor hem een bedrag van circa € 100 wel acceptabel is, leidt het Hof af dat belanghebbende geen beroep heeft willen doen op betalingsonmacht. Voor restitutie op die grond van het betaalde bedrag acht het Hof daarom geen termen aanwezig. Voor het overige geldt voor het in hoger beroep geheven griffierecht dat, nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld, ook overigens geen grond voor restitutie bestaat.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
26 april 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 april 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.