In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2013. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 30 september 2011, ten bedrage van € 74.336. De Inspecteur had de naheffingsaanslag na bezwaar van belanghebbende verminderd tot nihil, wat leidde tot de vraag of belanghebbende nog een belang had bij het instellen van beroep.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen fiscaal belang had bij het beroep, aangezien de naheffingsaanslag was verminderd tot nihil. Belanghebbende had gesteld dat hij een belang had bij het instellen van beroep, omdat hij zijn Btw-identificatienummer wilde ontkoppelen van een andere ondernemer. Het Hof oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een aanslag ten onrechte was opgelegd, onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een voor vergoeding vatbare schade. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een fiscaal belang bij het instellen van beroep en de noodzaak voor belanghebbenden om hun stellingen voldoende te onderbouwen. De beslissing van het Hof houdt in dat er geen grond was voor teruggaaf van het door belanghebbende betaalde griffierecht, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.