ECLI:NL:GHARL:2016:3582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
15/00376 en 15/00377
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding met betrekking tot onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 3 maart 2015 een uitspraak deed over de WOZ-waarde van twee onroerende zaken. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 17 te [Z] vastgesteld op € 241.000 en de onroerende zaak aan de [b-straat] 5 te [Z] op € 139.000. Na bezwaar van belanghebbende werden deze waarden verlaagd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 mei 2016 uitspraak deed. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van één beroep voor de regeling van de proceskosten, ondanks dat er twee onroerende zaken in het geding waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom moet worden aangemerkt, ondanks het recht van beklemming dat op de grond aan de [b-straat] rustte. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/00376 en 15/00377
uitspraakdatum:
10 mei 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 maart 2015, nummers LEE 13/2804 en 13/3354, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Bellingwedde(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 17 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 241.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2013 (OZB) vastgesteld op € 407.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij in hetzelfde geschrift opgenomen beschikking de waarde van de onroerende zaak [b-straat] 5 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012 voor het jaar 2013 vastgesteld op € 139.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de OZB voor 2013 vastgesteld op € 235.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarden verminderd tot € 179.000 voor de [a-straat] 17 en tot € 27.000 voor de [b-straat] 5, en de opgelegde aanslagen in de OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 maart 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover die ziet op de proceskostenvergoeding en de rechtsgevolgen voor het overige in stand gelaten, de heffingsambtenaar opgedragen de betaalde griffierechten van € 88 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.217.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. ing. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] , taxateur.
1.8
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 17 te [Z] , die bestaat uit een woongedeelte met schuren, waarin een gemengd boerenbedrijf wordt uitgeoefend. Het woongedeelte en het traditionele bedrijfsgebouw zijn uit 1926, de overige schuren en de berging zijn uit 1950, 1998 en 1977. De woning heeft een inhoud van circa 400 m3. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van circa 500 m2, behorende bij de woning, en van circa 4.500 m2, niet behorende bij de woning.
2.2
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [b-straat] 5 te [Z] . Deze onroerende zaak bestaat uit een kavel cultuurgrond van circa 9.268 m2 met daarop de restanten van een opstal.
2.3
Bij notariële akte van 27 september 1875 was op de grond van belanghebbende aan de [b-straat] een recht van beklemming gevestigd. In die akte zijn onder meer de volgende voorwaarden opgenomen:
"A. Het recht van beklemming zal zijn vast altijddurend en onopzegbaar en in alle lijnen vereerven.
(…)
E. Indien de meijer drie achtereenvolgende jaren huur ten achteren is zal de beklemming weder aan den eigenaar zijn vervallen met alles wat zich op den grond bevindt zonder eenige uitzondering."
2.4
Belanghebbende heeft de onroerende zaak aan de [b-straat] in 2012 gekocht voor een bedrag van € 5. Blijkens de akte van levering van 16 augustus 2012 was hij er ten tijde van de verkrijging mee bekend dat de door de beklemde meiers verschuldigde jaarlijkse vaste huur niet werd voldaan. Tussen partijen staat vast dat de huur al vele jaren niet wordt voldaan, en in ieder geval gedurende meer dan drie jaar voor 1 januari 2013.
2.5
In een overzicht van het Kadaster zijn met betrekking tot de onroerende zaak aan de [b-straat] per de toestandsdatum 9 april 2015 zes gerechtigden tot het beklemrecht vermeld, van wie ten minste twee zijn overleden en twee naar de Verenigde Staten van Amerika geëmigreerd. Partijen hebben geen van de beklemde meijers getraceerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor de regeling van de proceskostenvergoeding sprake is van één beroep en op die grond terecht voor belanghebbendes beroep betreffende de beide onroerende zaken eenmaal het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) forfaitair bepaalde bedrag in aanmerking heeft genomen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend beantwoordt. Voorts is in geschil of de beschikking betreffende de [b-straat] 5 te [Z] terecht ten aanzien van belanghebbende is genomen, welke vraag eveneens door belanghebbende ontkennend en door de heffingsambtenaar bevestigend wordt beantwoord.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van twee verschillende, niet samenhangende zaken, hetgeen meebrengt dat plaats is voor een proceskostenvaststelling en –veroordeling in elk van beide te onderscheiden zaken, zowel in bezwaar als in beroep. Ten aanzien van de beschikking inzake [b-straat] 5 te [Z] stelt hij voorts dat, nu blijkens de inschrijving in het Kadaster het recht van beklemming nog bestaat - welk recht door de non-betaling niet is vervallen, aangezien daartoe vereist is dat belanghebbende als eigenaar het vervallen van de beklemming inroept, hetzij door het uitbrengen van een exploot aan de beklemde meiers, hetzij anderszins - hij niet kan worden aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom of zakelijk recht. Voor het geval het Hof niet binnen twee jaar na het indienen van het hoger beroepschrift uitspraak doet, maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade.
3.3
De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Ten aanzien van de beklemde grond voert hij aan dat belanghebbende er vrijelijk over kan beschikken en feitelijk het ongestoorde genot heeft.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de beschikking betreffende [b-straat] 5 te [Z] , alsmede tot een veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten met betrekking tot elk van beide beschikkingen, voor het bezwaar en het beroep conform het Besluit en voor het hoger beroep voor de werkelijk gemaakte kosten, door de gemachtigde begroot op € 1.750, te vermeerderen met BTW, aan honorarium en € 7 aan kosten van het Kadaster.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meer dan een op één aanslagbiljet vermelde besluiten of in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dat geval voor de beroepsfase eveneens heeft te gelden dat sprake is van één beroep voor de regeling van de proceskostenregeling. Daaraan doet niet af dat de Rechtbank het beroep na binnenkomst heeft gesplitst en evenmin dat tweemaal griffierecht van belanghebbende is geheven. De Rechtbank heeft derhalve terecht de proceskostenvergoeding toegekend voor één beroep.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 24, derde lid, aanhef en onderdeel a van de Wet WOZ geschiedt de bekendmaking van de beschikking terstond door toezending aan degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
4.3
Vaststaat dat belanghebbende eigenaar is van de grond aan de [b-straat] 5 te [Z] , dat op die grond een recht van beklemming is gevestigd, dat is vererfd en is komen te berusten bij aan partijen onbekende beklemde meiers, en dat de huur op 1 januari 2013 langer dan drie jaren niet was voldaan.
4.4
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat belanghebbende vrijelijk over de onroerende zaak kan beschikken en feitelijk het ongestoorde genot ervan heeft. Belanghebbende heeft die stelling weersproken met de stelling dat voor het vervallen van het recht van bellemming vereist is dat een exploot wordt uitgebracht aan de beklemde meiers en voorts dat de grond door een onbekende of onbekenden wordt gebruikt voor het houden van schapen.
4.5
Uit de zojuist vermelde feiten en omstandigheden vloeit voort dat belanghebbende het feitelijke genot heeft van de grond, in ieder geval zo lang zich niemand bij hem aandient met een aanspraak op het gebruik van de grond uit het beklemrecht. Mocht zich iemand jegens hem beroepen op dat recht, dan kan belanghebbende zich jegens hem beroepen op de bepaling uit de vestigingsakte op grond waarvan het recht van beklemming vervallen is wegens non-betaling. Hij kan zo nodig bij die gelegenheid een exploot doen uitbrengen voor het verkrijgen van een verklaring voor recht, ofwel in verweer het verval van het recht inroepen.
4.6
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat zijn grond door een derde of door derden in gebruik is voor het houden van schapen, maar hij is daartegen niet opgetreden. Hij heeft dat gebruik aldus gedoogd, hetgeen meebrengt dat niet op die grond kan worden geoordeeld dat hij niet het genot heeft van de onroerende zaak. Het doet hierbij niet ter zake of de houder van de schapen, naar later zou kunnen blijken, een van de beklemde meiers is. Ook voor dat geval heeft belanghebbende, die op grond van het vervallen van het beklemrecht had kunnen optreden tegen het gebruik, dat gebruik gedoogd.
4.7
Het vorenoverwogene brengt mee dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom en dat de beschikking terecht ten aanzien van hem is genomen.
4.8
Het Hof heeft uitspraak gedaan binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Aan belanghebbende komt geen vergoeding toe op grond van overschrijding van de redelijke termijn voor het beslissen op het hoger beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
10 mei 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 mei 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.