In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 3 maart 2015 een uitspraak deed over de WOZ-waarde van twee onroerende zaken. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 17 te [Z] vastgesteld op € 241.000 en de onroerende zaak aan de [b-straat] 5 te [Z] op € 139.000. Na bezwaar van belanghebbende werden deze waarden verlaagd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 mei 2016 uitspraak deed. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van één beroep voor de regeling van de proceskosten, ondanks dat er twee onroerende zaken in het geding waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom moet worden aangemerkt, ondanks het recht van beklemming dat op de grond aan de [b-straat] rustte. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.