Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingnieuwe productie
drs. Niewold, dat op zijn beurt een reactie is op een eerder rapport van prof. Stam. Het laatste rapport van prof. Stam bevat ook geen nieuwe feitelijke informatie, maar slechts de opvatting van prof. Stam over het rapport van drs. Niewold, welke opvatting in de antwoordakte van [geïntimeerde] bovendien wordt herhaald. Gelet daarop en omdat aan de discussie ook een eind moet komen, zal het hof [appellant] niet in de gelegenheid stellen op zijn beurt weer op het laatste rapport van prof. Stam te reageren.
procedure tot nu toe
tussenarrest van 8 februari 2011heeft het hof overwogen en beslist dat het causaal verband tussen het werk bij [geïntimeerde] en de peesschedeontsteking van [appellant] vaststaat, tenzij [geïntimeerde] bewijst dat de peesschedeontsteking niet door het werk is ontstaan. In het kader van het door [geïntimeerde] te leveren bewijs is vervolgens in het
tussenarrest van 11 oktober 2011dr. Strackee tot deskundige benoemd.
tussenarrest van 23 juli 2013een aanvullend deskundigenbericht door dr. Strackee bevolen. In dat tussenarrest is het hof, naar aanleiding van een tweetal op 7 juni 2013 door de Hoge Raad gewezen arresten, teruggekomen op hetgeen het in het tussenarrest van 11 oktober 2011 had overwogen over de aard van het door [geïntimeerde] te leveren bewijs. Waar het hof in het tussenarrest van 11 oktober 2011 had overwogen dat [geïntimeerde] diende te bewijzen dat de peesschedeontsteking niet door het werk bij haar was ontstaan en dus uitging van
tegendeelbewijs, overwoog het in het tussenarrest van 23 juli 2013 dat [geïntimeerde] kon volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden (het leveren van
tegenbewijs) dat van causaal verband tussen de werkzaamheden van [appellant] bij [geïntimeerde] en de peesschedeontsteking van [appellant] sprake is. In laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof een deel van de (fundamentele) kritiek van [geïntimeerde] op het deskundigenbericht van dr. Strackee verworpen. In de kritiek van [geïntimeerde] dat dr. Strackee in zijn rapport is uitgegaan van onjuiste gegevens over de belasting van [appellant] zag het hof reden dr. Strackee te verzoeken aanvullend te rapporteren. Het hof zag ook aanleiding dr. Strackee te verzoeken de verwijzing in zijn rapport naar studies naar het verband tussen sportactiviteiten waarbij extreme belasting van een spier of pees plaatsvindt en “verschijnselen van belaste pees of spier” toe te lichten.
27 januari 2015. Kort en goed komt het aanvullend deskundigenbericht erop neer dat dr. Strackee de bevindingen in zijn deskundigenbericht bevestigt en nader onderbouwt. In het tussenarrest van 27 januari 2015 heeft het hof ook overwogen dat hij bij de beoordeling van de verdere stellingen van partijen ervan zal uitgaan dat [appellant] 1.000 doppen per gewerkte dag heeft gedraaid. In eerdere arresten had het hof het aantal doppen in het midden gelaten. Het hof heeft herhaald dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] gemiddeld 75 dagen per jaar vanwege arbeidsongeschiktheid niet heeft gewerkt. Het hof is dan ook niet ingegaan op het verzoek van [appellant] terug te komen op zijn daartoe strekkende beslissing. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen aan te passen aan hetgeen in het tussenarrest is overwogen over het aantal ziektedagen per jaar en het aantal gedraaide doppen.
terugkomen op eerdere beslissingen?
[geïntimeerde] verwijst voor een onderbouwing van haar stelling over het met de hand draaien van doppen ook naar nieuwe stukken. Hetgeen het hof hiervoor in het kader van het debat over het aantal doppen ten aanzien van (het pas nu in het geding brengen van) deze stukken heeft overwogen, geldt ook voor het debat over de wijze waarop [appellant] de doppen op de flessen heeft gedraaid. Ook hier geldt overigens dat [appellant] de inhoud van de stukken gemotiveerd heeft weersproken.
dr. Strackee is sprake van een "doorslaggevende invloed van de werkomstandigheden van betrokkene op zijn ziektebeeld".
(
kritiek op) het aanvullend rapport van dr. Strackee
In het kort heeft dr. Strackee op de vraag naar de gevolgen van het verrichten van structurele kluswerkzaamheden in de bouw door [appellant] en 75 dagen per jaar arbeidsongeschiktheid van [appellant] geantwoord dat of [appellant] nu 32 of 47 weken per jaar voor [geïntimeerde] werkte, in beide gevallen sprake is geweest van een excessieve belasting van de pezen in de hand die uiteindelijk heeft geleid tot een ernstig buigprobleem, waarvoor hij uiteindelijk meerdere malen ingrijpende operaties heeft moeten ondergaan.
De vraag naar een toelichting op de verwijzing in zijn eerste rapport naar het verband tussen sportactiviteiten en de belasting van spieren en pezen heeft hij - samengevat in zijn eigen woorden - als volgt beantwoord:
"Door de langdurige, intensieve en repetitieve handelingen die de heer [appellant] verrichtte bij het handmatig opdraaien van doppen zijn er degeneratieve veranderingen ontstaan in de buigpezen en de ondersteunende structuren in de hand en pols met name in de 2e en 3e straal. Deze verschijnselen zijn vergelijkbaar aan de pathologische veranderingen die ontstaan bij repetitief en overmatige belasting zoals te zien zijn bij (top)sporters en musici. Het verrichten van andere activiteiten zoals de normale activiteiten van het dagelijks leven alsmede eventuele kluswerkzaamheden staan in geen vergelijk met de excessieve belasting van de hand die ontstond tijdens zijn werkzaamheden die hij beroepsmatig moest verrichten."
Dr. Strackee heeft zijn antwoord voorzien van een literatuurlijst.
Het staat een deskundige vrij - naar het oordeel van het hof is dat zelfs geïndiceerd - om indien hij de feitelijke uitgangspunten waarop een aan hem voorgelegde vraag is gebaseerd niet kan verifiëren daarvan in zijn rapport melding te maken. Dr. Strackee heeft dat ook gedaan. Hij heeft de vraag desalniettemin beantwoord, niet alleen betreffende de arbeidsongeschiktheid, maar ook betreffende het klussen. Dat laatste volgt uit het hiervoor samengevatte antwoord op vraag 2, waar de kluswerkzaamheden worden genoemd.
25 februari 2014 heeft prof. Stam over dit onderwerp het volgende geschreven:
"De belangrijkste reden om een relatie tussen de werkzaamheden en de klachten aan de rechterhand als niet aannemelijk te beoordelen is het feit dat betrokkene slechts tweehonderd tot vierhonderd doppen per dag op flessen heeft gedraaid. Met tweehonderd doppen per dag betekent dit één dop per honderdvierenveertig seconden (= bijna 2 1/2 minuut). Bij een maximum van vierhonderd doppen per dag heeft betrokkene de helft van de tijd ter beschikking namelijk een minuut en twaalf seconden. Het aandraaien van doppen kost in het algemeen weinig kracht, kan op verschillende manieren plaatsvinden waardoor telkens andere spiergroepen worden belast. Er is voldoende tijd tussen het aandraaien van de doppen om iets anders te doen waarbij de handen niet belast worden. Ten slotte was er sprake van verschillende flesmaten, waardoor er ook waarschijnlijk sprake was van verschillende grootte van de doppen waardoor er weer verschillende handgrepen gebruikt kunnen worden bij het aandraaien van de doppen. Aldus redenerend kan het op de flessen draaien van tweehonderd tot vierhonderd doppen per werkdag als een geringe belasting van het bewegingsapparaat worden opgevat."
En in reactie op het uiteindelijke antwoord van dr. Strackee op vraag 1:
"Hier komt hetzelfde misverstand weer naar voren, namelijk dat de belasting van de pezen cumulatief kan worden geduid. In het hier voorgaande heb ik betoogd dat de belasting van de pezen in de hand bij het dichtdraaien van flessen gering is en vooral dat er voldoende tijd tussen deze handelingen was om eventuele overbelasting te laten herstellen.
(…)
Ook hier bestrijd ik de beschrijving van de handelingen van betrokkene. Deze handelingen waren kortdurend, niet intensief en laagfrequent."
In een brief van 19 mei 2015 aan de advocaat van [geïntimeerde] spreekt prof. Stam er ondubbelzinnig - hij noemt het “een bijzonder fenomeen”- zijn verbazing over uit dat het hof in zijn tussenarrest van 27 januari 2015 uitgaat van 1.000 doppen per dag. (Het hof merkt, terzijde, op dat dit voor [geïntimeerde] geen reden is om de professionaliteit van prof. Stam in twijfel te trekken, waar een vergelijkbare opmerking van dr. Strackee voor haar wel reden was diens professionaliteit te betwijfelen.) Het gewijzigde aantal is voor prof. Stam geen reden terug te komen op zijn eerdere oordeel. Hij schrijft:
"Na herlezen van mijn rapportage van februari 2014 en gelet op de functiebeschrijving van de functie afvuller en uw informatie van een oud-afvuller over de dagelijkse gang van zaken kom ik tot de conclusie dat ik mijn standpunt handhaaf dat de werkomstandigheden geen rol hebben gespeeld bij het veroorzaken van de klachten.
In het geval er sprake is geweest van 200 tot 400 doppen per dag, verwijs ik u graag naar mijn argumentatie op blz. 5 van mijn rapportage van februari 2014.
In het geval men uitgaat van een schatting van 1000 doppen per dag, dan komt men uit op 2 doppen per minuut. Het aandraaien van een dop duurt enkele seconden, zodat telkens voldoende tijd aanwezig was om een andere houding aan te nemen en om bij deze activiteit betrokken lichaamsdelen te ontspannen.
Ten overvloede wijs ik erop dat RSI-achtige klachten (…) vooral voorkomen wanneer er langdurig in dezelfde ongunstige houding repeterende bewegingen worden gemaakt. Dit was in deze zaak niet het geval.
Betrokkene kon na het aandraaien van de doppen weer iets anders doen en de doorbloeding van de spieren werd geenszins gestoord. U wijst er terecht op dat de werkzaamheden werden afgewisseld. Ook de informatie van de oud-afvuller wijst erop dat er gezamenlijk werd gewerkt in het geval er 1000 flessen of jerrycans op de afdeling dienden te worden verwerkt. Een nieuw gegeven is dat er zowel automatisch als semiautomatisch als handmatig werd gewerkt. Ook dit wijst op afwisseling van het werk. Het verschillen van de afmeting van de dop per product, zoals gerapporteerd door de oud-afvuller, ondersteunt mijn argumentatie dat het aandraaien van een dop op verschillende manieren kan plaatsvinden en dat de omtrek van de dop daarbij een rol speelt. Ook deze afwisseling van verschillende wijzen waarop de hand werd ingezet ondergraaft de stelling dat deze activiteiten de klachten van betrokkene hebben kunnen veroorzaken.
Samengevat kan gesteld worden dat mijn oordeel over de relatie tussen de werkzaamheden en de klachten aan de rechterhand in het geval betrokkene 1000 doppen per dag op flessen zou moeten draaien gedurende 128 tot maximaal 160 dagen per jaar niet veranderd is. Ik handhaaf mijn eerder weergegeven argumentatie en wordt hierin gesterkt door de aanvullende informatie die ik intussen van u heb mogen ontvangen."
Allereerst valt op dat prof. Stam zijn conclusies in zijn eerste rapport, die duidelijk zijn gebaseerd op een aantal van 200 - 400 doppen per dag (in zijn eerste rapport heeft prof. Stam het uitdrukkelijk over “slechts tweehonderd tot vierhonderd doppen per dag”), handhaaft voor een situatie dat 1.000 doppen per dag worden gedraaid.
Vervolgens gaat prof. Stam er, blijkens zijn berekening van het aantal doppen per minuut, ervan uit dat de doppen evenredig over de dag worden gedraaid. Bij dat uitgangspunt is volgens hem voldoende tijd aanwezig voor, zo begrijpt het hof hem, herstel van de belaste spieren. Het uitgangspunt van prof. Stam is alleen juist, indien [appellant] gedurende een werkdag alleen maar doppen aandraaide en het aandraaien van die doppen dan ook nog evenredig over de dag kon verdelen. Dat ligt niet alleen niet voor de hand - [appellant] zou dan gedurende het grootste deel van de dag nietsdoen -, maar is ook in strijd met hetgeen in het hiervoor al aangehaalde rapport van Cordaet van 27 september 2002 is vermeld over de functie-inhoud van [appellant] . Op pag. 3 van dat rapport is vermeld dat [appellant] , naar schatting van [geïntimeerde] , gedurende de helft van de tijd bezig was met het daadwerkelijk afvullen van flessen (en dus met het draaien van doppen op de flessen). Voor het overige verrichtte hij andere werkzaamheden. Uitgaande van de berekening van prof. Stam draaide [appellant] als hij bezig was met het afvullen van flessen 4 doppen per minuut op een fles. Wanneer, zoals prof. Stam schrijft, met het draaien van een dop op een fles enkele seconden zijn gemoeid, is er anders dan prof. Stam veronderstelt nauwelijks sprake van tijd om te ontspannen of een andere houding aan te nemen. Dat de afmetingen van de flessen verschilden, zoals prof. Stam op basis van de hem later aangereikte informatie veronderstelt, leidt niet tot een ander oordeel, nu niet is vastgesteld, en ook zeer onaannemelijk is, dat [appellant] wanneer hij gedurende bepaald dagdeel flessen aan het afvullen was steeds flessen van verschillende maten afvulde in plaats van, hetgeen voor de hand ligt, steeds een partij flessen van eenzelfde maat en een volgende keer een partij flessen van een andere maat.
Prof. Stam gaat er, voorts, ten onrechte vanuit dat [appellant] gebruik maakte van de semiautomatische doppendraaier. Ook op dit punt zijn de conclusies van prof. Stam niet gebaseerd op de juiste feitelijke uitgangspunten.
Ten slotte, valt op dat waar dr. Strackee stipuleert dat het draaien van een groot aantal doppen op flessen - dr. Strackee gaat dan nog uit van 200 tot 400 doppen per dag - een excessieve belasting van de pezen met zich meebrengt, volgens prof. Stam een dergelijk aantal - en zelfs een aantal van 1.000 doppen per dag - leidt tot slechts een geringe belasting van het bewegingsapparaat. Het hof ziet niet in op grond waarvan het op dit punt, waar beide deskundigen een tegenovergestelde visie hebben, de visie van prof. Stam en niet van de door het hof benoemde deskundige dr. Strackee zou moeten volgen. Dat het hof aanvankelijk het voornemen had om prof. Stam te benoemen, maar daarvan heeft afgezien omdat prof. Stam een benoeming tot deskundige niet kon aanvaarden betekent, anders dan [geïntimeerde] lijkt te veronderstellen, niet dat het hof nu prof. Stam, die niet over het gehele dossier beschikt en die [appellant] ook niet heeft gezien, zou moeten volgen.
"Conform de tweede vraag van de rechtbank heb ik voorbeelden gegeven voor de drie
Naar het oordeel van het hof heeft dr. Strackee met zijn antwoord in het definitieve rapport en zijn reactie op het commentaar van [geïntimeerde] vraag 2 adequaat beantwoord. Het hof stelt vast dat prof. Stam in zijn rapporten ook niet (expliciet) reageert op het antwoord van dr. Strackee op vraag 2. Voor zover [geïntimeerde] haar kritiek op het antwoord op vraag 2 handhaaft, heeft zij deze kritiek met de verwijzing naar de rapporten van prof. Stam onvoldoende onderbouwd.
prof. Giard, zodat afzonderlijke bespreking van deze adviezen achterwege kan blijven.
"Helaas is het beloop in het geval van de heer [appellant] niet klassiek maar zelfs uniek: slechts zelden zal een dergelijk arbeidsgerelateerd peesprobleem leiden tot de ingrepen die betrokkene in de loop van jaren heeft moeten ondergaan!"
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] deze toevoeging misverstaan. Het is evident dat dr. Strackee met deze toevoeging doelt op de complicaties die zijn ontstaan bij de behandeling van de peesschedeontsteking en dat hij niet heeft willen zeggen dat het ontstaan van een peesschedeontsteking bij een werkbelasting als van [appellant] uniek is.
"Zoals ik al eerder heb gemeld: er bestaat geen lineair verband tussen belasting en het ontstaan van klachten. Afhankelijk van de individuele gevoeligheid gaat een patient over de grens en krijgt hij/zij klachten. De kans op klachten neemt uiteraard toe bij toename van de zwaarte van de belasting en frequentie, vergelijkbaar met de situatie bij sporters."
Bovendien heeft [geïntimeerde] , blijkens meergenoemd rapport van Cordaet uit 2002, zelf aangegeven dat [appellant] (overigens met haar medeweten) de enige medewerker was die geen gebruik maakte van de semiautomatische doppendraaier, zodat de belasting van [appellant] niet gelijk is aan die van de andere medewerkers.
dr. Strackee de na zijn eerste rapport nog resterende onduidelijkheden opgehelderd.
conclusies
3. De beslissingHet gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 27 november 2008,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade ten gevolge van de door hem uitgevoerde werkzaamheden in het bedrijf van [geïntimeerde] , welke vergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen:
voor de procedure in hoger beroep op € 347,98 aan verschotten en op € 2.682,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;