ECLI:NL:GHARL:2016:4090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
200.179.515
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, verweerster in hoger beroep, te wijzigen. Het huwelijk van partijen was ontbonden op 18 januari 2012, en de rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de man € 530,-- per maand aan de vrouw moest betalen. De man verzocht om deze bijdrage met ingang van 1 september 2014 op nihil te stellen, terwijl de vrouw verweer voerde tegen deze wijziging.

Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden, wat een herbeoordeling rechtvaardigde. De rechtbank had de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage op 1 januari 2015 gesteld, en het hof heeft dit oordeel bevestigd. De man betwistte de hoogte van de behoefte van de vrouw, die volgens hem niet langer gelijkgesteld kon worden met de huwelijksgerelateerde behoefte, gezien haar vermogenspositie en lagere lasten.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd hoe hoog haar huidige behoefte was, en dat haar nalaten om dit te doen voor haar rekening en risico kwam. Daarom werd de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld. Tevens werd er een terugbetalingsverplichting voor de vrouw vastgesteld, aangezien zij over een aanzienlijk vermogen beschikte. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en de nieuwe beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.515
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 275558)
beschikking van 26 mei 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.J. Stuiver te Tiel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 november 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 12 januari 2016;
- de brief van mr. Stuiver van 18 april 2016, ingekomen op diezelfde dag met als bijlagen de producties D tot en met G.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 april 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten en de procedure in eerste aanleg

3.1
Het huwelijk van partijen is op 18 januari 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 15 december 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In de echtscheidingsbeschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op een bedrag van € 530,-- per maand bepaald, welke geïndexeerde bijdrage in 2014 afgerond € 544,-- per maand en in 2015 € 548,-- per maand bedraagt.
3.3
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 16 december 2014, verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Arnhem van 15 december 2011 te wijzigen in dier voege dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 september 2014 wordt vastgesteld op nihil, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig tijdstip als de rechtbank juist acht.
3.4
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 2 maart 2015.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 3 augustus 2015 heeft de rechtbank de beschikking van 15 december 2011 gewijzigd op het punt van de partneralimentatie en deze met ingang van 1 januari 2015 op een bedrag van € 489,-- per maand gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de hoogte van de partneralimentatie.
4.2
De man verzoekt het hof om de beschikking van 3 augustus 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de partneralimentatie per 1 januari 2015 vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag en vanaf een zodanig tijdstip als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

* de wijzigingsgrond
5.1
In hoger beroep is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft voorgedaan, hetgeen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
* de ingangsdatum van de gewijzigde partneralimentatie
5.2
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op 1 januari 2015 gesteld. Het hof verenigt zich met dat oordeel van de rechtbank en zal mede gelet op hetgeen onder 5.7 zal worden overwogen ook van deze datum uitgaan.
* de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw
5.3
De man stelt in hoger beroep zowel de hoogte van de behoefte van de vrouw als de behoeftigheid van de vrouw ter discussie. Hij is van mening dat de behoefte van de vrouw niet langer gelijkgesteld kan worden met de huwelijksgerelateerde behoefte, aangezien zij thans aanzienlijk minder lasten heeft. Daarnaast beschikt de vrouw over een aanmerkelijk vermogen. Hij stelt zich op het standpunt dat nu de vrouw geen inzage heeft gegeven in haar werkelijke behoefte, ervan dient te worden uitgegaan dat de vrouw geen (aanvullende) behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5.5
De vrouw heeft in haar verweerschrift, doch ook bij navraag door het hof ter zitting, niet (concreet) gesteld hoe hoog haar behoefte thans is, terwijl zij hiertoe - gelet op de stellingen van de man – wel was gehouden. Door ter zitting slechts te verwijzen naar de destijds door de rechtbank vastgestelde behoefte van 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen van partijen ten tijde van het einde van het huwelijk, miskent de vrouw dat zij haar welstandgerelateerde behoefte dient te stellen en bij betwisting te onderbouwen. Het nalaten hiervan dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de vrouw te komen.
5.6
Reeds het vorenstaande brengt met zich dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2015 op nihil dient te worden gesteld. De overige geschilpunten kunnen derhalve onbesproken blijven.
* de terugbetalingsverplichting
5.7
Aangezien de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw over de periode met ingang van 1 januari 2015 op € 489,-- per maand is bepaald, zal er - indien de man aan de bestreden beschikking heeft voldaan - door de onderhavige beschikking voor de vrouw een terugbetalingsverplichting ontstaan. Het hof dient aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre deze terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Gelet op het zogeheten box 3 vermogen van de vrouw, dat op 31 december 2015 € 111.696,- bedroeg (productie F van de vrouw: aangifte inkomstenbelasting 2015) is het hof van oordeel dat in dit geval van de vrouw in redelijkheid kan worden verlangd dat zij hetgeen de man onverschuldigd heeft voldaan aan hem terugbetaalt en ziet het hof in de onderhavige zaak geen aanleiding om van een latere ingangsdatum uit te gaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 3 augustus 2015, en:
opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 15 december 2011 in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Smeeïng-van Hees, mr. J.H. Lieber en
mr. G.J. Rijken, en is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016 in bijzijn van de griffier.