ECLI:NL:GHARL:2016:41

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
200.179.360
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met positieve ontwikkelingen en perspectief

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1], geboren uit de relatie van de verzoekers, de vader en de moeder. De ouders zijn in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 28 juli 2015 de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] heeft verlengd. De ouders hebben aangevoerd dat de mogelijkheden voor een thuisplaatsing onvoldoende zijn onderzocht en dat er positieve ontwikkelingen zijn in hun situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2015 hebben de ouders aangegeven dat de moeder een persoonlijkheidsonderzoek heeft ondergaan en dat de vader zijn schulden heeft afgelost. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter zorgen geuit over de veiligheid van [kind 1] bij een mogelijke thuisplaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat er positieve stappen zijn gezet door de ouders, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de veiligheid van [kind 1]. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen tot 1 maart 2016, maar de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf die datum te vernietigen. Het hof heeft de GI opgedragen om te onderzoeken hoe de omgangsregeling tussen de ouders en [kind 1] kan worden uitgebreid, met het oog op een mogelijke thuisplaatsing in de toekomst. De ouders moeten in de gelegenheid worden gesteld om aan te tonen dat zij beschikken over voldoende pedagogische vaardigheden.

De beslissing van het hof is genomen met het oog op het belang van [kind 1] en de ouders, waarbij het hof benadrukt dat de beslissing over het perspectief van [kind 1] zorgvuldig en gefaseerd dient te worden genomen. De ouders hebben recht op duidelijkheid over het perspectief van hun kind, en het hof heeft de GI opgedragen om dit proces te ondersteunen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.360
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 286221 en 287290)
beschikking van de familiekamer van 7 januari 2016
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S.B. Kleerekooper te Hoenderloo, gemeente Apeldoorn,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 juli 2015 en 28 juli 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 oktober 2015;
- een brief van de GI van 17 november 2015 met een bijlage, ingekomen op 18 november 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is [A] verschenen. Namens de GI is [B] , vervangend jeugdbeschermer, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2015 [kind 1] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind 1] . De vader heeft haar erkend.
3.2
De moeder heeft vier oudere kinderen.
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] , overleden op [sterfdatum] 1998,
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2000,
- [kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2003, en
- [kind 5] , geboren op [geboortedatum] 2005.
De moeder is ontheven uit het ouderlijk gezag over [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] . Zij zijn direct na hun geboorte uit huis geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 8 juli 2015 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [kind 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 juli 2015 tot 8 oktober 2015 en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 8 juli 2015 voor de duur van vier weken en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 juli 2015 heeft de kinderrechter [kind 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 juli 2015 tot 28 juli 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, eveneens tot 28 juli 2016.
3.5
[kind 1] is vanuit het ziekenhuis in een crisispleeggezin geplaatst. Daarna is zij in het huidige pleeggezin geplaatst.

4.De omvang van het geschil

De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij beogen het de beslissing met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan het hof voor te leggen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De ouders kunnen zich met de uithuisplaatsing van [kind 1] niet verenigen. Zij voeren aan dat de mogelijkheden om [kind 1] in hun eigen gezin op te voeden onvoldoende zijn onderzocht. Met de huidige route wordt volgens de ouders wel het risico vermeden dat iets fout zal gaan met [kind 1] , maar deze leidt er wel toe dat [kind 1] definitief van de ouders wordt gescheiden.
Ter mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat sprake is van positieve ontwikkelingen. De moeder heeft inmiddels een persoonlijkheidsonderzoek ondergaan en het rapport hiervan is zeer recent aan de jeugdbeschermer verzonden. Daarnaast heeft de moeder de TBS-verslagen aan de jeugdbeschermer overgelegd. De vader heeft zijn schulden afgelost door een renteloze lening aan te gaan bij zijn vader en hij heeft een dienstbetrekking gevonden. Daarnaast zijn de ouders al geruime tijd in relatietherapie, welke therapie op twee sessies na is afgerond. De ouders menen dan ook dat op een zo korte termijn beoordeeld dient te worden of gewerkt kan worden aan thuisplaatsing van [kind 1] .
5.3
De raadsvertegenwoordiger heeft ter mondelinge behandeling verklaard positief te zijn verrast door de positieve ontwikkelingen van de ouders. De jeugdbeschermer van [kind 1] heeft in een gesprek met de raadsvertegenwoordiger een groot deel van deze positieve ontwikkelingen bevestigd, maar de raad was nog niet bekend met de omstandigheid dat de schuldenproblematiek is aangepakt en het rapport van het persoonlijkheidsonderzoek is nog niet ontvangen. De raadsvertegenwoordiger meent echter ook dat er nog steeds zorgen zijn. Niet is gebleken dat de ouders de zorgen omtrent de veiligheid van [kind 1] bij een thuisplaatsing voldoende onderkennen en nu de uitslagen van het persoonlijkheidsonderzoek nog niet bekend zijn, is het nog niet mogelijk om te komen tot een plan van aanpak. In dit licht heeft de raadsvertegenwoordiger geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4
De jeugdbeschermer heeft ter mondelinge behandeling het advies van de raadsvertegenwoordiger onderschreven. De jeugdbeschermer meent dat de ouders eerst het gestarte traject volledig zullen moeten hebben doorlopen alvorens de GI een standpunt zal kunnen innemen over een eventuele thuisplaatsing. Zo dient volgens de jeugdbeschermer ook eerst de relatietherapie te worden afgerond.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders positieve stappen hebben gezet, die op zichzelf niet zijn weersproken door de raad en de GI. De ouders enerzijds en de raad en de GI anderzijds verschillen evenwel van mening welke gevolgen op dit moment aan deze ontwikkelingen moeten worden verbonden.
Met de ouders is het hof van oordeel dat op korte termijn meer duidelijkheid dient te komen over het perspectief van [kind 1] . Daarvoor is naar het oordeel van het hof voldoende informatie beschikbaar. Zo heeft de vader de schuldenproblematiek aangepakt en heeft hij een dienstbetrekking. De moeder heeft de haar betreffende TBS-rapportages en het rapport van het persoonlijkheidsonderzoek aan de jeugdbeschermer overgelegd. Daarnaast hebben de ouders zich ter mondelinge behandeling bereid verklaard om een tussentijdse rapportage van de relatietherapie op te vragen. De beschikbaarheid van deze informatie laat naar het oordeel van het hof evenwel onverlet dat de beslissing over het perspectief van [kind 1] een ingrijpende beslissing is. Het hof is dan ook van oordeel dat de GI tijd geboden moet worden om tot een zorgvuldig besluit en een plan van aanpak te komen ten aanzien van het perspectief van [kind 1] .
Onder de gegeven omstandigheden en met nadrukkelijke verwijzing naar de op zo kort mogelijke termijn in het belang van de ouders en [kind 1] gewenste duidelijkheid over het perspectief van [kind 1] zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen tot 1 maart 2016 en vernietigen met ingang van deze datum en het verzoek van de raad vanaf die datum alsnog afwijzen.
Het hof merkt nog op dat uit deze beslissing niet zonder meer volgt dat [kind 1] op 1 maart 2016 thuisgeplaatst dient te worden, enerzijds omdat daarover nog een beslissing moet worden genomen en anderzijds omdat een eventuele thuisplaatsing zorgvuldig en gefaseerd dient plaats te vinden.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de GI direct dient te onderzoeken op welke wijze de omgangsregeling tussen de ouders en [kind 1] , met het oog op een mogelijke thuisplaatsing in de toekomst, kan worden uitgebreid. De ouders dienen in dit kader in de gelegenheid te worden gesteld om aan te tonen dat zij beschikken over voldoende pedagogische vaardigheden zoals door hen gesteld. Praktische problemen aan de zijde van de GI mogen dan niet in de weg staan aan uitbreiding van omgang.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen voor zover deze ziet op de periode tot 1 maart 2016, vernietigen met ingang van deze datum en in zoverre opnieuw beschikken, aldus dat het hof het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] met ingang van 1 maart 2016 zal afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 juli 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing betrekking heeft op de periode tot 1 maart 2016;
vernietigt voornoemde beschikking voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2016 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] met ingang van 1 maart 2016 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en B.F. Keulen, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Feunekes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 7 januari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.