ECLI:NL:GHARL:2016:4505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
200.178.131
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en kind met afwijzing door het hof

In deze zaak heeft de moeder verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en hun minderjarige kind, [kind 1]. De vader heeft echter contact met het kind afgewezen, wat leidt tot een conflict over de omgangsregeling. De rechtbank Gelderland had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, en de moeder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders zijn van elkaar gescheiden en de moeder heeft het alleenrecht op het gezag over [kind 1]. De vader heeft het kind erkend, maar heeft geen contact met het kind. De rechtbank had eerder besloten dat de vader de kans moest krijgen om zijn psychische problemen aan te pakken voordat er een omgangsregeling kon worden vastgesteld. De vader heeft echter volhard in zijn weigering om contact te hebben met [kind 1].

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder stelt dat het in het belang van [kind 1] is om contact met haar vader te hebben, terwijl de vader aanvoert dat contact schadelijk zou zijn voor het kind vanwege zijn psychische problemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het niet in het belang van [kind 1] is om contact met de vader te hebben, gezien zijn afwijzing van omgang.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vader kennelijk ongeschikt is tot omgang en dat het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen moet worden afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.131
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 272646)
beschikking van 7 juni 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F. Kiers te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. de Groot te Leusden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 maart 2015 en 2 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 oktober 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 3 december 2015;
- een journaalbericht van mr. De Groot van 25 februari 2016 met bijlagen, ingekomen op
26 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Kiers van 24 maart 2016 met bijlage, ingekomen op
25 maart 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [kind 1], geboren op
[geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], over wie de moeder alleen het gezag uitoefent. De vader heeft de minderjarige met toestemming van de moeder op 24 november 2014 erkend.
3.2
Bij beschikking van 23 maart 2015 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om de vader samen met haar te bekleden met het ouderlijk gezag over de minderjarige en om een zorg- en contactregeling dan wel omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de minderjarige aangehouden om de vader in de gelegenheid te stellen zich onder behandeling te laten stellen voor zijn psychische problematiek.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 2 september 2015 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om de vader samen met haar te bekleden met het ouderlijk gezag over de minderjarige en om een zorg- en contactregeling dan wel omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de minderjarige, afgewezen.
3.4
De vader heeft ook een zoon, [kind 2], met de partner met wie hij al ruim twintig jaar een relatie heeft. [kind 2] is geboren op [geboortedatum] 2009. De moeder heeft naast [kind 1] nog drie dochters en een zoon.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het verzoek van de moeder een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de minderjarige [kind 1].
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 september 2015. De grief ziet op haar verzoek een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [kind 1]. De moeder verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 2 september 2015 te vernietigen en nader beschikkende te bepalen dat de vader gedurende het eerste levensjaar van [kind 1] omgang heeft voor de duur van twee maal twee uur per week, gedurende het tweede levensjaar een dag per week en vanaf het derde levensjaar gedurende een weekend per twee weken, één en ander na een periode van begeleiding en opbouwen, althans een zodanige andere regeling vast te stellen als het hof in het belang van [kind 1] acht, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.4
De moeder stelt dat er een omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] moet worden opgestart. [kind 1] heeft recht op een evenwichtige opvoeding en op contact met beide ouders. De vader is psychisch niet zo instabiel als hij doet voorkomen. Zelfs als de vader psychische problemen heeft is dat geen reden om [kind 1] haar omgangsrecht te ontzeggen. De vader heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn problematiek. Er is geen informatie beschikbaar en de vader is niet met een behandeling gestart. De vader heeft niet kunnen onderbouwen dat hij niet in staat is tot contact met zijn dochter. Het gaat om [kind 1] en haar behoeften en niet om de behoeftenn van de vader. [kind 1] heeft voor haar geestelijke groei en ontwikkeling ook haar vader nodig en zij heeft dezelfde rechten als [kind 2] . Het is voor de ontwikkeling van [kind 1] van belang dat zij zich zo spoedig mogelijk kan hechten aan de vader. De vader zal gedwongen moeten worden mee te werken aan noodzakelijke trajecten om omgang tot stand te brengen. De vader moet zijn verantwoordelijkheid nemen en zijn best doen om er wel voor [kind 1] te zijn. Het is mogelijk dat de vader begeleiding krijgt bij de omgangsregeling door Dimence en Lindenhout en Jeugdbescherming Gelderland. Mocht na die trajecten blijken dat het nog steeds niet mogelijk is dat de vader contact heeft met [kind 1], dan is pas op dat moment eventueel de conclusie gerechtvaardigd dat omgang en contact op korte termijn niet in belang van het kind is. De belangen van [kind 1] dienen centraal te staan en niet de belangen van de vader. Het is voor [kind 1] ook van belang dat zij haar halfbroertje [kind 2] leert kennen. Zij is bang dat het niet hebben van contact tussen de vader en het kind zal resulteren in een ernstig verstoorde emotionele ontwikkeling bij [kind 1], aldus nog steeds de moeder.
5.5
De vader voert aan dat hij geen enkel contact wil met [kind 1]. Gedwongen omgang zal ernstige schade opleveren voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van [kind 1]. Hij wil uit lijfsbehoud geen enkel contact met de moeder en met [kind 1]. Hij voelt zich totaal ongeschikt voor omgang en ervaart negatieve gevoelens als hij aan de moeder en [kind 1] denkt. Hij heeft psychische problemen en is niet stabiel. Hij krijgt medicatie zoals antidepressiva en slaapmiddelen. Hij wil verder met zijn vriendin [A] en hun gezamenlijk kind [kind 2]. Zijn vriendin heeft als voorwaarde gesteld dat er geen contact is met de moeder. Gezien de gedragingen van de moeder is hij van oordeel dat normaal contact met de moeder niet gaat lukken. Hij is sinds 5 oktober 2014 gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Hij werkt niet volledig en slikt medicatie. Er heeft inmiddels op 28 november 2015 een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat zijn IQ op licht verstandelijk beperkt niveau ligt. Het totaal IQ is 63. Dit maakt dat hij niet goed is opgewassen tegen bepaalde situaties. Het lijkt echter alsof hij zaken wel begrijpt waardoor hij door zijn omgeving behoorlijk wordt overschat. Hij beseft dat [kind 1] recht heeft op omgang met hem en ook dat hij wettelijk verplicht is tot omgang met [kind 1]. In de onderhavige zaak is echter sprake van uitzonderlijke omstandigheden. De moeder heeft hem in zijn beleving zodanig onder druk gezet dat hij niet verder wilde leven. Ook nadien is zij maar blijven doorgaan, ook met de namen die zij het kind heeft gegeven, waarin zijn voor- en achternaam is verwerkt. Zij brengt verhalen in de wereld over nog een derde kind dat hij zou hebben en gebruikt [kind 2] in haar whatsapp profiel. Als de moeder in de auto rijdt gaat zij steeds remmen en hard claxonneren als zij hem of zijn vriendin ziet. Zij brengt maandelijks verslag uit met foto’s en verhalen over [kind 1]. De moeder gaat erg ver. Hij heeft zelfs aangifte tegen haar gedaan. Hij heeft uitermate veel moeite gehad zich aan [kind 2] te hechten. Dat kan te maken met zijn eigen jeugd. Gelukkig gaat het nu beter en de binding met [kind 2] vertoont een verbetering. Ondanks dat hij met [kind 2] in één huis woonde heeft het acceptatieproces drie jaar geduurd. Het vergt nu ook nog veel moeite van hem om op een goede manier met [kind 2] om te gaan. Met [kind 1] woont hij niet in één huis en zal hij nooit een rol als verzorger hebben. Hij heeft geen enkele illusie over het opbouwen van een band op afstand met [kind 1]. Dit gaat hem niet lukken en hij heeft ook geen wens daartoe.
Een omgangsregeling met een vader die pertinent niet wil is nadelig voor het kind en brengt haar alleen maar schade toe. Hij ervaart weinig of geen gevoel bij haar en als hij aan haar denkt is dit sterk negatief. Het kind zal daardoor een niet positief vaderbeeld ontwikkelen. Hem dwingen deel te nemen aan ouder-kind trajecten lijkt hem niet zinvol. Dit zal alleen maar tot teleurstelling leiden, aldus nog steeds de vader.
5.6
De raad acht omgang niet in het belang van [kind 1]. De raad constateert dat het in beginsel voor de ontwikkeling van een kind goed is dat het contact heeft met beide ouders. In dit geval heeft de vader echter een zo diepgewortelde overtuiging dat hij geen omgang met de minderjarige wil dat je je moet afvragen of het opleggen van omgang wel in het belang van [kind 1] is. Voor de vader bestaat [kind 1] niet. De raad denkt dat [kind 1] in een hele moeilijke positie komt als zij wordt geconfronteerd met een vader die haar niet wil zien. De vader zal de eventueel op te leggen afspraken niet nakomen. In die situatie is aandringen op contact met de vader niet in het belang van een goede uitgroei en ontwikkeling van de minderjarige. De raad betwijfelt of behandelingen en gedwongen trajecten van de vader hierin verandering zullen brengen. [kind 1] is kennelijk goed gehecht aan de moeder. Het hoeft niet persé slecht te zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige als de vader niet in beeld is. De raad ziet meer in het ondersteunen van [kind 1] bij het leren omgaan van een leven zonder vader dan op het blijven inzetten van een omgangregeling. Er is geen enkele mogelijkheid voor contact, aldus nog steeds de raad.
5.7
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] moet worden afgewezen.
Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook in hoger beroep is gebleken dat de vader volhardt in zijn weigering om [kind 1] te zien en dat hij ieder contact met de minderjarige afwijst. Voorts is gebleken dat de vader psychische/psychiatrische problemen en persoonlijkheidsstoornissen heeft waarvoor hij behandeld moet worden.
5.8
Uit de door de vader overgelegde rapportage van het psychodiagnostisch onderzoek van GGNet van 26 november 2015 blijkt onder meer het volgende:

Bij intelligentiebepaling met behulp van de WAIS-IV blijkt cliënt verstandelijk te functioneren op het niveau van een licht verstandelijke beperking. De talige vermogens, ook wat betreft subtaken die een beroep doen op woordenschat, algemene kennis alsook analytisch vermogen, liggen in het laag begaafde bereik. Het praktisch inzicht en ruimtelijk inzichtelijk vermogen liggen hoger, maar evenwel in het laag begaafd bereik.
Dat betekent dat cliënt ernstige beperkingen kent in het dagelijks leven, op begripsniveau, zichzelf tot uitdrukking kunnen brengen, overzicht tot complexere taken. Geadviseerd wordt om therapeutische interventies op een concreet niveau te houden, informatie dient overzichtelijk, duidelijk, gestructureerd, in behapbare proporties en mogelijk herhaald te worden aangeboden. Het is belangrijk om eisen aan haar (bedoeld is hem, hof) op het niveau te brengen die hij aan kan, zodat cliënt niet wordt overvraagd. Hulp vanuit een setting waarin aandacht is voor de verstandelijke beperking lijkt beter aan te sluiten. Met cliënt is overeengekomen dat hij wordt verwezen naar VGGNet om de behandeling van zijn psychische klachten – waarbij dhr. kan werken aan zelfvertrouwen, passende coping, omgaan met de verstandelijke beperking – op zijn niveau te doen aansluiten. (…). Belangrijk is dat cliënt zelf zicht krijgt op zijn mogelijkheden en beperkingen, en de gevolgen die dit heeft voor de omgang met omgeving, werk, instanties, gezin. Het is zeer waarschijnlijk dat de omgeving cliënt overschat, te meer hij in het spreken toch over een redelijke woordenschat lijkt te beschikken. Echter geldt dat het begripsvermogen van cliënt als luisteraar sterk onderhevig is aan beperkingen. In feite zal cliënt in complexe of abstracte situaties al gauw het overzicht verliezen en waar nodig hulp vanuit de omgeving moeten inwinnen.
(…)Cliënt is slecht in staat zelf sturing aan zijn leven te geven, verantwoordelijkheid te nemen voor zijn beslissingen en doelen te stellen voor de lange termijn. Wel heeft hij voldoende realiteitsbesef. Client is geneigd risico’s te vermijden en te reageren met angst. Hij stat gespannen, pessimistisch en wantrouwend in het leven. Hij laat een laag niveau van vasthoudendheid zien, zal snel geneigd zijn tot opgeven als hij geconfronteerd wordt met frustratie of kritiek. Cliënt is weinig gericht op sociaal contact en heeft moeite zich in
de ander te verplaatsen. Hij geeft er de voorkeur aan in contacten met anderen afstand te houden en ervaart weinig gemeenschappelijkheid met de ander, onderhoudt geen warme sociale relaties. Uit de amnese komt naar voren dat het vermogen tot hechten slechts zwak ontwikkeld is, tezamen met zijn verstandelijke beperking wordt begrijpelijk dat cliënt veel druk ervaart en zich afwerend stelt tegen de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Concluderend is sprake van een 40 jarige man, gekenmerkt door een onrijpheid en een matige identiteitsintegratie en ene verstoorde hechting en hechtingscapaciteit. De persoonlijkheid en gevoelens zijn weinig gespiegeld in de jeugd, wat maakt dat cliënt moeite heeft zich gevoelsmatig uit te drukken, waardoor hij tegen onbegrip en frustraties oploopt. Vanwege de zwakke intellectuele vermogens en gebrek aan spiegeling zijn ook de problemen met de emotie- en impulsregulatie te verklaren. Wanneer cliënt aanloopt tegen zijn functionele beperkingen – die gelegen zijn op het gebied van de verbale uitdrukkingsvaardigheid, het vermogen tot plannen/organiseren en overzicht, de traagheid van informatieverwerking, en de matige probleemoplossingsvaardigheden en een hoofdzakelijk vermijdende/passieve coping stijl – reageert hij met toenemende machteloosheid, stemmingsproblemen, piekeren. Voor een evenwichtig psychisch functioneren, zal naast ondersteuning vanuit behandeling ( zie bovenstaande), ook vanuit de omgeving actief rekening gehouden dienen te worden met de beperkingen van onderzochte, om overvraging te voorkomen.”
5.9
Gelet op de vorenstaande onderzoeksresultaten en op de herhaalde en hardnekkige en stellige wijze waarop de vader ieder contact met de minderjarige afwijst is het hof van oordeel dat de vader kennelijk ongeschikt en niet in staat moet worden geacht tot omgang. De vader heeft in het algemeen een diepgewortelde afkeer van kinderen. Inmiddels heeft hij na veel inzet enige vorm van binding met [kind 2]. Het hof acht het, gezien de afkeer van kinderen en de afwijzing van contact met [kind 1] uiterst onwaarschijnlijk dat de vader in de komende tijd een invulling van zijn vaderschap richting [kind 1] kan geven die in haar belang is. Bij de vader is sprake van psychiatrische problematiek waarvoor hij behandeling behoeft. De vader weigert echter op dit moment behandeling en heeft geen hulpvraag zodat hulpverlening en behandeling niet opgelegd kan worden, zoals de moeder stelt. Nu de vader zo hardnekkig is in zijn stelling dat hij geen omgang wenst te hebben met [kind 1] dan wel dat hij daartoe niet in staat is, bestaat een onaanvaardbaar risico dat de vader, als hij al de aan hem op leggen afspraken over omgang zou nakomen, niet op verantwoorde wijze zal zorgdragen voor [kind 1] terwijl [kind 1] nog zeer jong en kwetsbaar is en voor de verzorging tijdens de omgang geheel afhankelijk is van de vader. Het vaststellen van een omgangsregeling onder deze omstandigheden is dan ook tevens in strijd met zwaarwegende belangen van [kind 1].

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van
2 september 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Smeeïng-van Hees, en is op 7 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.