Uitspraak
1.Stichting Isala Klinieken,
de Stichting,
de Vereniging,
Isala c.s.,
voorheen advocaat: mr. J.G. Sijmons, kantoorhoudend te Zwolle, die ook heeft gepleit,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de antwoordakte (met producties),
- de akte uitlating producties.
2.De partijen in hoger beroep
3.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
-het Stafbestuur heeft onzorgvuldig gehandeld door de brief van 21 december 2009 van de onderzoekscommissie, waarin die aangeeft dat de patiëntenzorg gevaar loopt, direct, en zonder [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, door te sturen naar de Raad van Bestuur, waarbij van belang is dat de conclusie dat de patiëntenzorg gevaar loopt niet gegrond was op nieuwe feiten en omstandigheden die zich tijdens het onderzoek hebben voorgedaan en voorts dat het Stafbestuur op grond van artikel 6 lid 5 van het kwaliteitsreglement dient te bevorderen dat het staflid waarover een functioneringsvraag is gesteld niet beschadigd wordt;
- het Stafbestuur heeft onzorgvuldig gehandeld door het rapport van de onderzoekscommissie niet kritisch te beoordelen gelet op de omstandigheid dat zij op de hoogte was van de gebrekkige wijze waarop het rapport tot stand is gekomen en voorts bekend was met de inhoud van de brief van de OK-medewerkers die aangaven zich niet te kunnen vinden in de brief van de onderzoekscommissie van 21 december 2009. Daarbij had de omstandigheid dat het advies van de onderzoekscommissie tot beëindiging van de werkzaamheden van [geïntimeerde] veel verder strekte dan de aanvankelijke intentie bij het stellen van de functioneringsvraag aanleiding voor het Stafbestuur moeten zijn de conclusies van de onderzoekscommissie extra kritisch tegen het licht te houden;
- het Stafbestuur heeft onzorgvuldig gehandeld door op 20 april 2010 tot het advies tot opzegging van de toelatingsovereenkomst over te gaan, nu op dat moment nog gesprekken gepland stonden met de beide maatschappen en de Raad van Bestuur nog niet op het concept plan van aanpak van [geïntimeerde] had gereageerd. Daarbij heeft het Stafbestuur haar advies uitgebracht na raadpleging van drie leden van de maatschappen over de reacties die door de maatschappen waren gegeven op de inhoud van het concept plan van aanpak terwijl [geïntimeerde] hiervan niet op de hoogte is gesteld, hij niet in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren en de vraag is of de mening van de geraadpleegde leden representatief was voor de gehele maatschap.
- de beide maatschappen en het bestuur van de zorggroepen hebben het Stafbestuur verzocht een functioneringsvraag ten aanzien van [geïntimeerde] te stellen dit om
"te voorkomen dat zijn uitstekende operatieresultaten in de toekomst kunnen gaan lijden onder genoemde problemen"(bijlage 5 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg)
;-in het gesprek tussen [X] , (maatschap thoraxchirurgie), [Y] (maatschap thoraxanesthesiologie), [geïntimeerde] en [Z] (Raad van Bestuur) op 14 september 2009 is het volgende besproken:
"De groep thoraxanesthesiologen is momenteel op een punt gekomen dat zij niet verder met [geïntimeerde] willen samenwerken als er niet iets wijzigt in de manier waarop [geïntimeerde] communiceert en hoe hij zich gedraagt. (…) [geïntimeerde] snapt niet waar dit vandaan komt. Hij vindt zichzelf ten opzichte van enkele jaren geleden al erg veranderd in positieve zin. (…) De inzet van ons allen is om te komen tot een goede oplossing waardoor we in de toekomst op een constructieve manier kunnen samenwerken. Dat staat wat iedereen betreft voorop. (…) Uiteindelijk gaat het om een verbetering van de samenwerking waarbij wij allen betrokken zijn. (…) [geïntimeerde] denkt toch dat dit ook te maken heeft met wat er in het verleden is gebeurd. Dat hij opnieuw wordt gestraft. Daar is absoluut geen sprake van. Dit gaat over de situatie die nu is ontstaan."(bijlage 6 bij productie 3 bij dagvaarding eerste aanleg);
- het Stafbestuur heeft [geïntimeerde] vervolgens op 1 oktober 2009 geschreven:
"Consultatie van de voorzitter van uw maatschap en vertegenwoordigers van de sectie thoraxanesthesiologie heeft ons geleerd dat er van die zijde nog voldoende vertrouwen bestaat op een zodanige samenwerking met u, dat er sprake kan zijn van verantwoorde patiëntenzorg. U kunt uw werkzaamheden per 5 oktober a.s. hervatten met inachtneming van de volgende aanwijzing:a. U laat zich tot nader order superviseren door uw collega dr [X] . Dr [X] is bereid gevonden die supervisie op zich te nemen.b. Wat betreft communicatie en bejegening toont u professioneel gedrag jegens collega's, patiënten en medewerkers.c. U houdt zich stipt aan de hygiëne- en kledingvoorschriften op de OK.d. U respecteert het antirookbeleid van het ziekenhuis.e. U draagt zorgt voor verslaglegging conform de normen van uw beroepsgroep.f. U woont relevante patiëntenbesprekingen, evaluaties en interdisciplinaire besprekingen bij.Duidelijk moet zijn dat het niet-opvolgen van deze aanwijzing, dan wel een onverhoopt nieuw incident betreffende de onder b t/m f genoemde onderwerpen, voor ons aanleiding zal zijn u op non-actief te stellen."(bijlage 11 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg);
- op 15 oktober 2009 schrijft de voorzitter van het Stafbestuur aan de voorzitters van de beide maatschappen:
"Het Stafbestuur vraagt u dan ook toe te zien op het feit dat bovengenoemde acties de komende periode niet meer voorkomen en gaat ervan uit dat u op korte termijn, in goed overleg met dhr. [geïntimeerde] , tot werkzame afspraken komt."(bijlage 17 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg);
- op 15 oktober 2009 schrijft [X] (voorzitter maatschap thoraxchirurgie) aan [geïntimeerde] :
"Alle maten waarderen de door jou verwoorde constructieve insteek en zijn graag bereid bij te dragen aan een verantwoorde en spoedige werkhervatting. (…) brengen wij in herinnering dat de kern van de vraagstelling de communicatie en bejegening tijdens en rond de operaties betreft. (…) Wij hechten eraan je garantie te krijgen voor een extra inspanning op dit gebied. (…) Wij hopen met het bovenstaande voldoende houvast te bieden om je binnenkort weer op de operatiekamers te kunnen begroeten."(bijlage 20 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg);
- op 15 oktober 2009 schrijft [Y] (voorzitter maatschap thoraxanesthesiologie) aan [geïntimeerde] :
"Wij zijn verheugd van je te vernemen dat je gaat werken aan de aandachtspunten zoals verwoord in de brief van de RVB d.d. 01 oktober 2009. Aangezien je zelf al aangeeft dat voor jou de communicatie en afstemming met onze leden van de sectie problematisch is, lijkt het ons goed om te komen tot een paar basisregels waarmee we op de OK en IC op professionele basis de kwaliteit en veiligheid van de patiënten, die wij gezamenlijk behandelen en waarvoor wij gezamenlijk verantwoordelijk zijn, kunnen waarborgen. (…) We spreken de hoop uit dat jij je in bovengenoemde punten kunt vinden zodat wij je op korte termijn weer op de operatiekamers van ons hartcentrum kunnen begroeten."(bijlage 19 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg).
Uit de vorenstaande citaten leidt het hof eveneens af dat [geïntimeerde] in de periode van september en oktober 2009 (nog) slechts in beperkte mate doordrongen was van de ernst van de aanklachten jegens hem. Zo verklaarde hij tijdens het gesprek met de maatschappen en de Raad van Bestuur op 14 september 2009 dat hij niet snapt waar de houding van de thoraxanesthesiologen vandaan komt en was hij van mening dat hij ten opzichte van enkele jaren geleden al in positieve zin was veranderd.
- de werkafspraken die in oktober 2009 met [geïntimeerde] waren gemaakt, bleken om organisatorische redenen niet houdbaar en hebben begin november 2009 geleid tot een incident tussen [geïntimeerde] en [Q] (maatschap thoraxchirurgie). Er dienden om die reden nadere gesprekken over werkafspraken plaats te vinden (brief [geïntimeerde] 9 november 2009, bijlage 21 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg);
- [geïntimeerde] heeft in zijn brief van 10 januari 2010 (bijlage 27 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) verklaard dat hij zich
"ten doel heeft gesteld om met behulp van zijn coach een betere manier van communiceren en een ander gedrag aan te leren. Anderzijds meent [geïntimeerde] dat ook anderen een aandeel hebben in het ontstaan van de situatie. Communicatie is immers een wisselwerking tussen degenen die met elkaar communiceren. Samenwerkingsrelaties kunnen moeilijk eenzijdig veranderd worden."- in zijn brief d.d. 3 februari 2010 (bijlage 30 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] zijn maten geschreven dat het rapport van de onderzoekscommissie hem duidelijk heeft gemaakt dat het probleem groter is dan hij had ingeschat en dat zijnerzijds verandering in de onderlinge samenwerking nodig is. [geïntimeerde] nodigt zijn maten vervolgens uit gesprekken met hem te voeren onder leiding van zijn coach;
- na verschijning van het rapport van de onderzoekscommissie schrijft de maatschap thoraxchirurgie op 6 februari 2010 (bijlage 33 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) dat zij
gelet op de conclusies en adviezen van de onderzoekscommissie(onderstr. hof) bericht dat, conform het door de onderzoekscommissie geformuleerde standpunt, de werkzaamheden van [geïntimeerde] alleen onder strikte voorwaarden kunnen worden hervat. Indien niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, zulks ter beoordeling van de maatschappen, kan de Raad van Bestuur geadviseerd worden ertoe over te gaan de toelatingsovereenkomst per direct te beëindigen. De maatschap ziet een eventuele herstart van de werkzaamheden van [geïntimeerde] onder genoemde voorwaarden als de allerlaatste mogelijkheid die hem kan worden geboden;
- in aanvulling op laatstgenoemde brief bericht de maatschap thoraxchirurgie op 24 februari 2010 (bijlage 35 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) dat indien de eerder geformuleerde voorwaarden impliceren dat deze tot een onwerkzame situatie zouden kunnen leiden, de maatschap zich bereid toont naar een andere vorm van kadering te zoeken. De maatschap stelt voor daar gesprekken over te voeren. De advocaat van [geïntimeerde] antwoordt hierop dat [geïntimeerde] verheugd is dat de maatschap gesprekken wil voeren; de advocaat stelt voor met de maatschap af te stemmen wanneer de gesprekken plaats kunnen vinden;
- op 8 maart 2010 (bijlage 36 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) bericht [geïntimeerde] de Raad van Bestuur dat hij graag gesprekken wil voeren met de maatschappen en zijn bijdrage wil leveren om werkhervatting mogelijk te maken. [geïntimeerde] wenst van de Raad van Bestuur te vernemen of en op welke wijze een eerste gesprek kan plaatsvinden.;
- op 9 maart 2010 (bijlage 37 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft het Stafbestuur aan [geïntimeerde] :
"U wilt verantwoordelijkheid nemen voor uw aandeel in de communicatie, maar u gaat nog steeds voorbij aan het feit dat uw functioneren ernstig tekort is geschoten (niet handelen volgens de protocollen, gebrekkige verslaglegging en niet in acht nemen van de regels rond hygiëne en infectiegevaar rond de OK.";- op 16 maart 2010 (bijlage 39 bij productie 3 bij schrijft [geïntimeerde] aan de maatschappen:
"Uit het onderzoek naar de functioneringsvraag zijn mijns inziens een tweetal belangrijke zaken naar voren gekomen:1) Onvoldoende administratie (…) T.a.v. dit punt wil ik mijn garantie geven dat dit voortaan tot het verleden behoort (…) De uitvoering hiervan is mijn eigen verantwoordelijkheid en voor iedereen eenvoudig te controleren.2) Slechte samenwerking als gevolg van slechte communicatie.Zoals eerder gezegd heb ik dit aspect ernstig onderschat en neem ik in ieder geval de volle verantwoordelijkheid voor mijn aandeel hier in. Ik ben momenteel met een coach aan het werk om hierin verbetering te brengen en zal hier voorlopig nog mee doorgaan (ook na een evt. werkhervatting). (…)Om deze reden zou ik ieder van jullie willen uitnodigen om hierop te reageren zodat het voor mij duidelijk wordt wat de verwijten van ieder persoonlijk naar mij zijn en ik de gewenste veranderingen tot stand kan proberen te brengen.";- in het concept plan van aanpak d.d. 29 maart 2010 (bijlage 40 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft [geïntimeerde] :
"Ik ben mij er op een pijnlijke[wijze]
van bewust geworden dat professioneel handelen ook relationele afstemming en communicatie omvat en ik realiseer mij dat ik hieraan in het verleden te weinig aandacht heb besteed, wat er toe heeft geleid dat een ernstig gebrek aan vertrouwen is ontstaan. In het rapport wordt er openlijk aan getwijfeld of herstel hiervan nog mogelijk is. Ik wil jullie laten zien dat herstel nog wel mogelijk is, al zal dit wel enige tijd vergen. Ik neem de volle verantwoordelijkheid voor mijn aandeel in het ontstaan van dit probleem. Ik wil jullie duidelijk maken hoe zeer ik jullie werk en inzet waardeer en respecteer. Wat mij betreft wil ik er vanaf nu alles aan doen om mijn professionaliteit, juist op relationeel en communicatief niveau, op een hoger en in ieder geval op een voor jullie en mij aanvaardbaar niveau te brengen. Ik zal daarbij gebruik blijven maken van de begeleiding en adviezen van mijn coach.";- in de brief d.d. 9 april 2010 (bijlage 43 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft de maatschap thoraxanesthesiologie aan [geïntimeerde] :
"Gezien de uitspraak van de beoordelingscommissie dient een herintredetraject met de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden om kans van slagen te hebben. In die zin bestaat er grote aarzeling over de intenties zoals in je conceptplan verwoord en de daadwerkelijke uitvoering hiervan in de praktijk. (…) Alhoewel je de afgelopen maanden regelmatig op de afdeling aanwezig bent geweest heb je nooit de moeite genomen om in contact te treden met de leden van de sectie om te werken aan het verbeteren van het contact en van het wederzijds begrip.";- bij brief van 14 april 2010 (bijlage 44 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft de maatschap thoraxchirurgie aan de voorzitter van het Stafbestuur:
"Wij zijn onaangenaam verrast door de constatering dat er op 6 april 2010 nog steeds 46 operatieverslagen niet waren opgemaakt. Met name deze laatste constatering maakt het voor onze Maatschap noodzakelijk eerst met de Raad van Bestuur, het Stafbestuur, en de collegae thorax-anesthesiologen gezamenlijk te spreken om tot een gewogen, en breed gedragen, beslissing over eventuele herintreding van collega [geïntimeerde] te kunnen komen."- in het voornemen van de Raad van Bestuur tot opzegging van de toelatingsovereenkomst d.d. 26 april 2010 (bijlage 46 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft de Raad van Bestuur:
"De Raad van Bestuur is bijgevolg voornemens de toelatingsovereenkomst met u te beëindigen door een opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van Isala Klinieken niet gevergd kan worden de overeenkomst te continueren, meer in het bijzonder doordat u de samenwerking binnen het ziekenhuis zodanig bemoeilijkt dat voortgezette werkzaamheden redelijkerwijs niet kunnen worden gevergd van het ziekenhuis respectievelijk op grond van onvoorziene omstandigheden van zodanige aard, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van Isala Klinieken niet kan worden verlangd de overeenkomst met u ongewijzigd in stand te houden. Die omstandigheden zijn het gebrek aan samenwerking, het gebrek aan discipline, het ontbreken van een perspectief op een verantwoord functioneren en het gevaar voor de patiëntenzorg. Voor een toelichting op de gronden verwijzen zij u naar het rapport van de onderzoekscommissie en het oordeel van het Stafbestuur."
"de conclusies en adviezen van de onderzoekscommissie",alsmede naar de brief van 9 april 2010 van de maatschap thoraxanesthesiologie waarin zij schrijft:
"Gezien de uitspraak van de beoordelingscommissie dient een herintredetraject met de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden.".De houding van de maatschappen is naar het oordeel van het hof van wezenlijk belang geweest bij het advies van het Stafbestuur de toelatingsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen. In zijn advies d.d. 20 april 2010 (bijlage 3 bij productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft het Stafbestuur immers:
"Het Stafbestuur heeft echter geconstateerd dat bij de uitwerking van dit plan de basis voor verdere samenwerking tussen u en de maatschap thoraxchirurgie en de sectie thoraxanesthesiologie ontbreekt. Hiermee is de kwaliteit van zorg en de patiëntenveiligheid zodanig in het geding, dat voortzetting van uw werkzaamheden in Isala Klinieken niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. Naar de stand van zaken acht het Stafbestuur het bovengenoemde advies van de onderzoekscommissie begrijpelijk en onontkoombaar en neemt haar conclusie over. (…)".Teneinde te beoordelen wat de kans is dat, het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur weggedacht, de toelatingsovereenkomst met [geïntimeerde] zou zijn opgezegd, dient aldus te worden weggedacht de veranderde houding van de maatschappen ten opzichte van de herintrede van [geïntimeerde] na publicatie van het rapport, nu deze houding blijkens het vorenstaande het directe gevolg is van het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur.
"Zonder om op dit moment te willen ingaan op het rapport zelf en de manier waarop dit tot stand is gekomen, heeft dit rapport mij op pijnlijke en ondubbelzinnige wijze duidelijk gemaakt, dat het probleem groter is dan ik had ingeschat. (…) Ik besef dat mijnerzijds verandering in de onderlinge samenwerking noodzakelijk is en ben bereid om de volle verantwoordelijkheid te nemen voor mijn aandeel in de ontstane situatie en ik realiseer me dat dit aandeel groot is."en op 29 maart 2010:
"Ik ben mij er op een pijnlijke[wijze]
van bewust geworden dat professioneel handelen ook relationele afstemming en communicatie omvat en ik realiseer mij dat ik hieraan in het verleden te weinig aandacht heb besteed".Voorts heeft [geïntimeerde] pas na publicatie van het rapport van de onderzoekscommissie een coach ingeschakeld, teneinde hem te helpen bij het verbeteren van zijn communicatieve vaardigheden.
Het hof is van oordeel dat de veranderde houding van [geïntimeerde] (eveneens) voor een groot deel is terug te voeren op de publicatie van het rapport van de onderzoekscommissie, en daarmee op het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur. Bij het bepalen van de kans dat de toelatingsovereenkomst met [geïntimeerde] niet zou zijn opgezegd, dient ook deze omstandigheid derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
Was het Stafbestuur vervolgens niet overgegaan tot het doorsturen van de brief van de onderzoekscommissie van 21 december 2009 en tot het publiceren van het rapport van de onderzoekscommissie, dan was gelet op hetgeen het hof hiervoor onder rechtsoverweging 3.8 en 3.9 heeft overwogen, de houding van de beide maatschappen ten aanzien van [geïntimeerde] naar alle waarschijnlijkheid welwillender gebleven. Door de maatschappen waren weliswaar voorwaarden gesteld waaraan [geïntimeerde] zich zou moeten houden, maar het hof gaat ervan uit dat, het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur weggedacht, [geïntimeerde] een werkelijke kans zou hebben gekregen met inachtneming van deze voorwaarden terug te keren op de operatiekamers. Gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] zich juist als gevolg van het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur (publicatie van het rapport van de onderzoekscommissie) bewust is geworden van zijn aandeel in de ontstane situatie, is het echter onzeker of [geïntimeerde] zonder dat onrechtmatig handelen een daadwerkelijke verandering in zijn gedrag zou hebben laten zien, en deze verandering vervolgens nog vijf jaar zou hebben weten vast te houden. De kans daarop acht het hof minder groot, dit mede gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] een lange voorgeschiedenis heeft met betrekking tot problemen ten aanzien van zijn functioneren binnen Isala Klinieken en hij zich, zoals overwogen, bovendien minder bewust was van de ernst van de aantijgingen jegens hem.
De goede en kwade kansen afwegend, is het hof van oordeel dat er een kans van 50% bestond dat de toelatingsovereenkomst met [geïntimeerde] niet voortijdig (dat wil zeggen voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd) zou zijn opgezegd. [geïntimeerde] kan dan ook aanspraak maken op 50% van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van het Stafbestuur.
De schade
Het hof heeft voorts vastgesteld dat bij de schadebegroting kan worden uitgegaan van een winstaandeel van € 315.340,- per jaar dat zou zijn toegekomen aan de personenvennootschap van [geïntimeerde] , waarbij ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] tot zijn 65e levensjaar zou zijn blijven werken. [geïntimeerde] is vervolgens opgedragen een nadere berekening van de gevorderde schadevergoeding over te leggen. Isala c.s. zijn in de gelegenheid gesteld bij antwoordakte te reageren.
Ten aanzien van het uitgekeerde salaris ad € 185.000,- was [geïntimeerde] 50% inkomstenbelasting verschuldigd, zodat een netto inkomen van € 92.500,- resteerde.
Aldus bedraagt de inkomensschade van [geïntimeerde] (€ 78.204,- + € 92.500,- =) € 170.704,- netto per jaar. Nu is vastgesteld dat bij de schadebegroting kan worden uitgegaan van de leeftijd van 65 jaar als pensioenleeftijd, stelt [geïntimeerde] dat zijn totale inkomensschade een netto bedrag van € 654.308,- bedraagt. [geïntimeerde] is van mening dat dit bedrag gebruteerd dient te worden aangezien over het uiteindelijk aan hem toe te kennen schadebedrag inkomstenbelasting verschuldigd zal zijn. Uitgaande van een belastingpercentage van 50% bedraagt het bruto schadebedrag derhalve € 1.308.616,-.
dinsdag 28 juni 2016voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;