ECLI:NL:GHARL:2016:498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.150.959/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onderhoud van wegen door gemeente Súdwest-Fryslân

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van agrarische ondernemers tegen de gemeente Súdwest-Fryslân. De ondernemers vorderden dat de gemeente achterstallig onderhoud aan de wegen [straat] en [weg] zou verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door deze wegen niet voldoende te onderhouden. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wegen gebrekkig waren, mede door het gebruik door zwaar landbouwverkeer en recreatieve fietsers. Het hof nam de feiten over zoals vastgesteld door de rechtbank en voegde enkele andere feiten toe. De gemeente had in 2011 al een verzoek ontvangen van de ondernemers om onderhoud uit te voeren, maar had dit verzoek genegeerd. Het hof oordeelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd dat zij financieel niet in staat was om het onderhoud uit te voeren. De vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat werd ook toegewezen, omdat de ondernemers aannemelijk hadden gemaakt dat zij schade hadden geleden door het gebrek aan onderhoud. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de gemeente in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.150.959/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/124737 / HA ZA 13-31)
arrest van 26 januari 2016
in de zaak van
Gemeente Súdwest-Fryslân,
gevestigd te Sneek,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. W.H.C. Bulthuis, kantoorhoudend te Leeuwarden, die ook heeft gepleit,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2]

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 2],

3. [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 3],

4 . [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 4],

5. [geïntimeerde 5] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 5],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 januari 2015 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
[geïntimeerden] hebben een memorie van antwoord tevens grieven in incidenteel appel genomen (met producties).
De gemeente heeft een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordelingvaststaande feiten

2.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het vonnis van
2 april 2014 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Het hof zal dan ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan die, aangevuld met enkele andere feiten, op het volgende neerkomen.
2.1.1
[geïntimeerden] zijn agrarische ondernemers te [woonplaats] . De bedrijven zijn grofweg gelegen in een gebied tussen de dorpskern van [woonplaats] en het dorp [dorp] . De bedrijven van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] zijn gevestigd aan de weg [straat] , respectievelijk nummers [straat nrs.] . Het bedrijf van [geïntimeerde 2] is gevestigd aan de weg [weg] , nummer [weg nr] . [geïntimeerde 1] exploiteert op zijn terrein naast een agrarisch bedrijf tevens een camping.
2.1.2
[straat] en [weg] zijn aangelegd in 1981. Beide wegen bestaan uit (een aaneenschakeling van) betonplaten (stelconplaten). Beide wegen zijn openbare wegen en de gemeente is ten aanzien van beide wegen onderhoudsplichtig.
2.1.3
[geïntimeerden] maken met tractoren en aangekoppelde landbouwwerktuigen, zoals maaimachines en mestwagens, gebruik van [straat] en [weg] . Ook door [geïntimeerden] ingeschakelde loonbedrijven maken met landbouwvoertuigen en werktuigen gebruik van deze wegen. Verder maken [geïntimeerden] ook met hun personenauto's gebruik van de wegen.
2.1.4
Via [straat] kan een fietsveer worden bereikt, dat door veel recreatieve fietsers wordt gebruikt.
2.1.5
Bij het begin van [straat] , ter hoogte van de dorpskern van [woonplaats] , is (in elk geval vanaf ongeveer 2000) een bord geplaatst met het opschrift "slecht wegdek".
2.1.6
Op 9 februari 2011 hebben [geïntimeerden] het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna verder te noemen: het college) verzocht het onderhoud van beide wegen met voortvarendheid op te pakken.
2.1.7
Bij brief van 22 maart 2011 heeft Grontmij Nederland B.V. (hierna verder te noemen: Grontmij) [gemeenteambtenaar X] (hierna verder te noemen: [gemeenteambtenaar X] ), werkzaam bij de gemeente, op de hoogte gesteld van de resultaten van haar onderzoek naar de onderhoudstoestand en de onderhoudsbehoefte van [straat] en [weg] . Dit onderzoek is verricht in opdracht van de gemeente. In de brief van 22 maart 2011 heeft Grontmij aangegeven dat de geconstateerde schade aan de wegen, bestaande uit matige en ernstige oneffenheden, scheuren en uitpuilende voegvulling, is getoetst aan de richtlijnen voor verantwoord wegbeheer van de Stichting Centrum voor Regelgeving en onderzoek in de grond-, water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW). Op basis van deze toetsing heeft Grontmij geconcludeerd dat de komende vijf jaar technisch gezien geen groot onderhoud aan [straat] en [weg] noodzakelijk is.
2.1.8
In antwoord op voornoemd verzoek van 9 februari 2011 van [geïntimeerden] en met verwijzing naar de bevindingen van Grontmij, heeft [gemeenteambtenaar X] bij brief van 9 augustus 2011 [geïntimeerden] namens het college meegedeeld dat grootschalig onderhoud aan [straat] en [weg] voor de komende jaren niet gepland staat en dat, indien nodig, jaarlijks kleinschalig onderhoud aan [straat] en [weg] wordt uitgevoerd.
2.1.9
Na het verrichten van het onderzoek door Grontmij hebben dijkverzwaringswerkzaamheden plaatsgevonden in de buurt van [straat] en [weg] .
2.1.10
In een notitie van het team openbare werken van de gemeente d.d. 30 oktober 2014 over het onderhoud van wegen in de gemeente is onder meer het volgende geschreven:

Inleiding.De gemeente Súdwest Fryslân is het resultaat van de samenvoeging van vijf (5) gemeenten in de zuidwesthoek van Friesland. (…) In het proces van samenvoeging van de gemeenten zijn keuzes gemaakt over de overdracht van opslag van digitale informatie en informatie op papier. Daarbij is de nodige informatie verloren gegaan. Zo ook informatie over de onderhoudstoestand van de wegen. Om een lang verhaal kort te maken. Op 1 januari 2011 waren slechts summiere gegevens voorhanden voor wegen uit de vm. Gemeenten [naam vm gemeente] en [naam vm gemeente] .
Informatie vm. gemeenten.(…)
- [naam vm gemeente] . Er is een onderhoudsplan voorhanden voor het tijdvak 2007 – 2012. Voor de uitvoering van dit plan was een bedrag beschikbaar van 3,5 miljoen euro. In dit onderhoudsplan komen [straat] en [weg] niet voor.
Aanpak vanaf 1 januari 2011.(…)
In 2013 zijn gemeentebreed alle wegen visueel geïnspecteerd. Deze inspectie heeft plaatsgevonden aan de hand van de CROW-richtlijnen. (…) Voor zover hier van belang. Uit deze inspectie kwam naar voren dat [straat] en [weg] in [woonplaats] wegen zijn, waaraan onderhoud nodig is. Deze wegen zijn daarop in het onderhoudsplan 2013-2014 opgenomen.
Prioriteitstelling.(…)
Tegen deze achtergrond wordt uitgegaan van de volgende benadering. Eerst worden de wegen opgepakt die onvoldoende draagkracht hebben. Dit wordt gekoppeld aan de veiligheid van de weg. En wel in die zin, dat de veiligheid van de weg voorgaat. In de praktijk kan dat betekenen dat een onveilige weg eerder wordt aangepakt dan een weg met onvoldoende draagkracht. (…)
Financieel.Mede aan de hand van de algemene inspectie 2013 wordt het bedrag aan achterstallig onderhoud voor wegen geschat € 18 miljoen. Op dat moment was 2,5 miljoen op jaarbasis beschikbaar voor dit onderhoud. Om die achterstand in te lopen en daarna de wegen op het gewenste niveau te houden is jaarlijks € 8,5 miljoen nodig. Door de gemeenteraad is daarop besloten het onderhoudsbudget voor wegen over een periode van 5 jaar te verhogen tot € 7,5 miljoen per jaar.
(…)
Voor 2015 is een kleine € 4 miljoen beschikbaar voor het onderhoud van asfalt en betonverharding. Bij de verdeling van het onderhoudsbudget ligt de nadruk op asfalt / betonverharding. Reden:
- hier is de achterstand in onderhoud het grootst;
- dit kapitaalgoed is aan meer slijtage onderhevig dan elementverharding; bovendien is herstel duurder.”
procedure in eerste aanleg
2.2
[geïntimeerden] hebben de gemeente gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door [straat] en [weg] niet (voldoende) te onderhouden. Zij hebben veroordeling van de gemeente tot schadevergoeding in natura gevorderd, inhoudende dat genoemde wegen worden geëgaliseerd en geasfalteerd en dat het laatste deel van [straat] net zo breed wordt gemaakt als de rest van [straat] , welke werkzaamheden binnen één jaar dienen te worden verricht, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarnaast hebben zij schadevergoeding op te maken bij staat en veroordeling van de gemeente in de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten gevorderd.
2.3
De gemeente heeft verweer gevoerd. Nadat een descente (gecombineerd met een comparitie van partijen) had plaatsgevonden en partijen nog een akte hadden genomen, heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de gemeente onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld door [straat] en [weg] niet (voldoende) te onderhouden en heeft zij bepaalt dat de gemeente binnen één jaar na betekening van het vonnis onderhoud uitvoert aan deze wegen, in die zin dat beide wegen in het geheel worden geëgaliseerd en geasfalteerd. Verder heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en tot betaling van de proceskosten. De vordering tot verbreding van het laatste deel van [straat] heeft de rechtbank afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten.
2.4
Nadat de gemeente appel had ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank heeft zij een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingesteld. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Vervolgens heeft de gemeente voldaan aan de veroordeling tot het uitvoeren van onderhoud. De gemeente heeft ook het laatste deel van [straat] verbreed.
bespreking van de grieven
2.5
Nu de gemeente het laatste deel van [straat] inmiddels vrijwillig, dat wil zeggen zonder daartoe door het vonnis van de rechtbank te zijn gedwongen, heeft verbreed en bij gelegenheid van het pleidooi heeft aangegeven niet voornemens te zijn de verbreding weer ongedaan te maken, hebben [geïntimeerden] geen belang meer bij toewijzing van hun vordering tot verbreding van [straat] . [geïntimeerden] hebben dan ook geen belang bij de bespreking van
grief I in het incidenteel appel, die zich keert tegen de afwijzing van deze vordering door de rechtbank. De grief kan om die reden onbesproken blijven.
2.6
Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft de gemeente te kennen gegeven haar verjaringsverweer niet te handhaven voor wat betreft de vordering tot het verrichten van onderhoud. In zoverre heeft zij geen belang meer bij bespreking van
grief VI in het principaal appel. Waar het de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat betreft, komt het hof hierna nog op de grief terug.
2.7
Grief I in het principaal appelricht zich tegen hetgeen de rechtbank heeft overwogen over artikel 16 Wegenwet als (mogelijke) grondslag van de vordering. Nu de rechtbank de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] niet heeft gebaseerd op artikel 16 Wegenwet
- de rechtbank heeft juist uitdrukkelijk overwogen dat [geïntimeerden] de gemeente niet met succes op basis van genoemde bepaling aansprakelijk kunnen stellen -, ontgaat het hof het belang van de gemeente bij de bespreking van deze grief. Ook indien de grief terecht zou zijn voorgesteld, leidt dit nog niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. De grief faalt dan ook bij gebrek aan belang.
2.8
Met de
grieven III tot en met V in het principaal appelkomt de gemeente op tegen de wijze waarop de rechtbank, vooral op basis van de ervaringen van de rechter-commissaris bij een door hem bij gelegenheid van de descente gemaakte rit met een tractor over de wegen, van uitlatingen van [gemeenteambtenaar X] bij gelegenheid van de comparitie van partijen en van een interpretatie van de door de gemeente na de comparitie genomen akte, tot het oordeel is gekomen dat de wegen gebrekkig waren. Indien de grieven zouden slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel te beoordelen of de vorderingen van [geïntimeerden] desalniettemin toewijsbaar zijn. Het zal daartoe allereerst dienen te beoordelen of de wegen, waaraan inmiddels groot onderhoud is verricht, gebrekkig waren. Het hof ziet in een en ander aanleiding om de vraag naar de gebrekkigheid van de wegen zelfstandig, dus los van de door de rechtbank gekozen motivering, te beoordelen. Het hof zal daarbij uiteraard betrekken al hetgeen door partijen in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd.
2.9
In zijn arrest van 17 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN6236) heeft de Hoge Raad overwogen dat het antwoord op de vraag of ten aanzien van een opstal sprake is van een gebrekkige toestand afhangt van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein, vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 755), de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden. Voorts dient volgens de Hoge Raad in aanmerking te worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar, alsmede, zo kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid (Parl. Gesch. Boek 6, p. 756), de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 p. 1394 met betrekking tot de eveneens op art. 6:174 BW berustende aansprakelijkheid van een wegbeheerder). Deze gezichtspunten begrenzen volgens de Hoge Raad de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW; de wetgever heeft immers een te ruime aansprakelijkheid voor de bezitter willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling 6.3.1 BW aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 p. 1378-1379). Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkomen van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
In zijn arrest van 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:831) heeft de Hoge Raad overwogen dat de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder dient te worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor weergegeven maatstaven uit het aangehaalde arrest uit 2010.
2.1
Het hof zal aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaven beoordelen of [straat] en [weg] gebrekkig zijn. Stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de wegen gebrekkig zijn, rusten op [geïntimeerden] (met dien verstande dat van de gemeente, gelet op het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014 mag worden verwacht dat zij een eventueel verweer dat haar financiële middelen tekortschieten om de vereiste maatregelen te treffen voldoende onderbouwt, waarbij de enkele stellig dat de financiële middelen ontoereikend zijn in de regel niet volstaat). Bij deze beoordeling is het volgende van belang.
2.11
De beide wegen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente. Zij worden gebruikt ten behoeve van bestemmingsverkeer naar de aan de wegen gelegen woningen en bedrijven. Het betreft agrarische bedrijven, zodat de wegen ook gebruikt worden door zware (landbouw)voertuigen, zoals tractors met aanhangers. Verder worden de wegen gebruikt ten behoeve van toeristisch verkeer. Aan (het einde van) [straat] is een camping gelegen. De campinggasten maken gebruik van de wegen. Ten slotte worden de wegen gebruikt door recreatieve fietsers. [geïntimeerden] hebben bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep, op dit punt onbestreden door de gemeente, aangegeven dat jaarlijks ongeveer 10.000 fietsers van de fietspont gebruik maken. Het merendeel van deze fietsers zal dat met name in de
(weekenden in de) lente en de zomer doen. [straat] vormt de toegangsweg naar de fietspont en wordt derhalve, zeker in de lente en zomer, veelvuldig gebruikt door recreatieve fietsers. Dit gevarieerde gebruik van de wegen - door campinggasten, fietsers, aanwonenden en zwaar (landbouw)verkeer - is van belang voor de eisen die kunnen worden gesteld aan de (onderhouds)toestand van de wegen. De wegen worden niet alleen gebruikt door omwonenden, die bekend zijn met de weg, maar ook door derden, die veelal als fietser, en derhalve als kwetsbare verkeersdeelnemer, van de wegen gebruik maken. Daarbij is van belang dat de wegen smal zijn, maximaal 3,5 meter, zodat er nauwelijks tussenruimte is wanneer fietsers en landbouwvoertuigen elkaar op de weg tegenkomen. Omwille van de veiligheid van de (veelal kwetsbare) gebruikers van de wegen dient de onderhoudstoestand van de wegen te voldoen aan hogere eisen dan de eisen die in zijn algemeenheid worden gesteld aan wegen in het landbouwgebied die vooral worden gebruikt ter ontsluiting van de in het gebied van de wegen gelegen woningen en bedrijven. In dit verband overweegt het hof dat ook [geïntimeerden] er belang bij hebben dat de wegen veilig zijn voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Zij maken zelf, al dan niet met zware (landbouw)voertuigen, veelvuldig gebruik van de wegen en komen de recreatieve gebruikers van de wegen daar (letterlijk) tegen. Het gevaar van een tweezijdig ongeval met die recreatieve gebruikers is groter naarmate de onderhoudstoestand van de weg meer te wensen overlaat.
2.12
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de wegen al geruime tijd spoorvorming en scheuren vertoonden. In haar rapport uit 2011, aangehaald in rechtsoverweging 2.1.7, heeft Grontmij de scheurvorming in kaart gebracht. Volgens Grontmij was op [straat] over een lengte van ongeveer 3400 meter op 16 plaatsen sprake van ernstige en op 14 plaatsen van matige scheurvorming. Voor [weg] waren die aantallen respectievelijk 7 en 4 bij een lengte van 600 meter. Deze inventarisatie door Grontmij is als zodanig niet door [geïntimeerden] bestreden, zodat ervan kan worden uitgegaan dat op [straat] gemiddeld iedere 100 meter sprake was van ernstige of matige scheurvorming en op [weg] gemiddeld iedere 50 meter.
2.13
De gemeente heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep beroepen op dit rapport van Grontmij van 2011, ter onderbouwing van haar betoog dat de wegen niet gebrekkig zijn. Naar het oordeel van het hof kan het rapport dat betoog niet dragen. Allereerst blijkt uit dat rapport niet dat Grontmij bij haar beoordeling van de onderhoudstoestand van de wegen rekening heeft gehouden met het hiervoor vermelde gevarieerde gebruik van de weg. Grontmij heeft het aantal scheuren in kaart gebracht en dat aantal getoetst aan de richtlijnen voor verantwoord wegbeheer. Uit de toelichting in het rapport volgt dat dit algemene richtlijnen zijn, waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar het gebruik van de wegen. Belangrijker is nog dat na het uitbrengen van het rapport de wegen zijn gebruikt door zwaar verkeer ten behoeve van de dijkverzwaring. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [gemeenteambtenaar X] verklaard dat de wegen aanvankelijk (op termijn) groot onderhoud nodig hadden vanwege scheur- en spoorvorming, maar dat dit onderhoud nog geen prioriteit had omdat de veiligheid niet in het geding was. Na de dijkverzwaringswerkzaamheden begon het wegdek echter ook te ‘golven’, aldus [gemeenteambtenaar X] . Dit golven is (uiteraard - het is immers na 2011 ontstaan) niet in het rapport verwerkt. Dat in het rapport een prognose wordt gemaakt voor de komende vijf jaren, doet daaraan niet af, nu gesteld noch gebleken (en naar het oordeel van het hof hoogst onwaarschijnlijk) is dat in die prognose al rekening is gehouden met het gaan golven van het wegdek. Om die reden komt aan het rapport slechts betrekkelijke, en zeker geen doorslaggevende, betekenis toe bij het antwoord op de vraag of de wegen voordat de gemeente er groot onderhoud aan verrichtte gebrekkig waren.
2.14
In de in rechtsoverweging 2.1.10 aangehaalde notitie van de gemeente is vermeld dat uit een in 2013 uitgevoerde inspectie naar voren kwam dat [straat] en [weg] wegen zijn waaraan onderhoud nodig is en dat de wegen daarop in het onderhoudsplan
2013 - 2014 zijn opgenomen. Dat de wegen vanwege de procedure bij de rechtbank in de planning voor onderhoud zijn terechtgekomen, zoals namens de gemeente bij gelegenheid van het pleidooi is verklaard, kan het hof dan ook niet volgen. In de, na afloop van de procedure in eerste aanleg opgestelde, notitie wordt geen melding gemaakt van de procedure en van een verband tussen het onderhoud van de wegen en de procedure. Het hof wil overigens wel aannemen dat het onderhoud van de wegen vanwege de procedure naar voren is gehaald en dat er in die zin wel een verband is. Van belang is dat de gemeente, zo volgt uit de bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep door [gemeenteambtenaar X] gegeven toelichting op de notitie, in haar besluitvorming over het onderhoud van de wegen geen rekening heeft gehouden met het gebruik van de wegen door recreanten.
2.15
De gemeente heeft aangevoerd dat met het onderhoud van de wegen een bedrag van
€ 400.000,- is gemoeid en dat het beschikbare budget € 2.000.000,- bedraagt. Onderhoud zou dan ook 20% van het budget kosten, terwijl het wegdek van de wegen maar 0,0375% van het door de gemeente te onderhouden vergelijkbare wegdek beslaat, aldus de gemeente. Het hof volgt de gemeente niet in dit betoog indien de gemeente daarmee ingang wil doen vinden dat zij financieel niet in staat is de wegen te onderhouden. Niet alleen gaat de gemeente uit van een onjuist percentage van 0,0375 - dat moet 0,375% zijn van het totaal, en 3,75% van het op te knappen wegdek -, ook miskent zij dat naar uit de door haar overgelegde notitie volgt in 2013 is besloten het onderhoud voor wegonderhoud drastisch te verhogen, van € 2.500.000,- in 2013 oplopend tot € 7.500.000,- in 2017. Die beslissing is niet het gevolg van deze procedure, maar van de door de gemeente in 2013 uitgevoerde inspectie. Uit deze inspectie heeft de gemeente kennelijk (en gelet op de inhoud van de notitie alleszins begrijpelijk) de conclusie getrokken dat het budget voor wegonderhoud drastisch verhoogd diende te worden. Kennelijk lieten de gemeentelijke financiën die verhoging ook toe. Onder deze omstandigheden heeft de gemeente niet onderbouwd dat haar financiële situatie het haar niet mogelijk maken het gevorderde onderhoud aan de wegen te verrichten.
2.16
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat:
- voor de wegen, gelet op het gebruik ervan, ook door kwetsbare verkeersdeelnemers, een hoger veiligheidsniveau is vereist dan voor wegen in het buitengebied die vooral worden gebruikt voor bestemmingsverkeer;
- in elk geval vanaf 2011 sprake was van spoorvorming en van frequente (een matige of ernstige scheur per 100 meter voor [straat] en per 50 meter voor [weg] ) scheurvorming;
- nadien als gevolg van het gebruik van de wegen in verband met de dijkverzwaringswerkzaamheden het wegdek is gaan golven;
- de gemeente naar aanleiding van een inspectie van de wegen in 2013 de wegen heeft opgenomen in een planning voor groot onderhoud in de jaren 2013 - 2014;
- de gemeente financiële middelen beschikbaar heeft gesteld om dit groot onderhoud, met groot onderhoud van andere wegen in de gemeente, te kunnen laten verrichten.
Gelet op deze omstandigheden heeft de gemeente voor de periode na afloop van de dijkverzwaringswerkzaamheden de stelling van [geïntimeerden] onvoldoende weersproken, dat de wegen niet voldeden aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en dat dit gevaar voor personen of zaken oplevert. Wegen van betonplaten die spoorvorming en frequente scheurvorming vertonen en ook golven, derhalve veel oneffenheden vertonen, en die veelvuldig gebruikt worden door zowel fietsers als door zware (landbouw)voertuigen, voldoen naar het oordeel van het hof niet aan de eisen die daaraan dienen te worden gesteld. Door de oneffenheden is sprake van een verhoogde kans op ongevallen en daarmee op gevaar voor personen of zaken. Dat de gemeente de wegen in 2013 zelf in het onderhoudsplan heeft opgenomen, doet ook af aan het betoog van de gemeente dat de wegen nog wel aan de daaraan te stellen eisen voldeden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemeente het gebruik van de weg door recreanten nog niet eens heeft betrokken in haar beslissing om de wegen in het onderhoudsplan op te nemen.
2.17
Voor de situatie tot aan het moment van afronding van de dijkverzwarings-werkzaamheden komt het hof tot een ander oordeel. Voor die situatie geldt dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een golvend wegdek. De notitie van de gemeente uit 2013 heeft ook geen betrekking op die situatie, terwijl uit het rapport van Grontmij volgt dat de wegen nog wel voldeden aan de in zijn algemeenheid - los van het specifieke, in dit geval recreatieve, gebruik - te stellen eisen. [geïntimeerden] hebben onvoldoende gesteld om, gelet op het gevoerde verweer van de gemeente, de conclusie te kunnen dragen dat ook toen al sprake was van gebrekkige wegen. Het enkele feit dat sprake was van spoorvorming en - op zich nog binnen de normen vallende - scheurvorming bij deze wegen, is ook wanneer het gebruik van de wegen in aanmerking wordt genomen daartoe onvoldoende. Daaraan doet niet af dat de rechter bij gelegenheid van de descente na een tractorrit heeft geconstateerd dat de weg verre van comfortabel is. Daargelaten of die constatering het oordeel dat de weg gebrekkig is mede kan dragen, geldt dat de constatering betrekking heeft op de situatie van na de dijkverzwaring. Voor de opmerking van [gemeenteambtenaar X] bij gelegenheid van de comparitie dat ook hij heeft geconstateerd dat de rit niet comfortabel was, geldt mutatis mutandis hetzelfde.
2.18
De slotsom is dat na afronding van de dijkverzwaringswerkzaamheden sprake was van gebrekkige wegen. In zoverre falen de grieven III tot en met V in principaal appel.
2.19
Het hof komt nu toe aan de vraag of en in hoeverre, uitgaande van het feit dat de wegen na afloop van de dijkverzwaringswerkzaamheden gebrekkig waren, de vorderingen van [geïntimeerden] toewijsbaar zijn. Die vraag wordt in de
grieven VI (gedeeltelijk) tot en met IXin het principaal appel en in
grief II in het incidenteel appelaan de orde gesteld. Het hof zal deze grieven bespreken bij de beoordeling van de vorderingen waarop ze betrekking hebben.
2.2
Tussen partijen staat niet ter discussie staat dat een wegbeheerder onder omstandigheden op vordering van burgers gedwongen kan worden onderhoud aan in zijn beheer zijnde wegen te verrichten. Daartoe is vereist dat zich een situatie voordoet waarin de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht en daardoor gevaar voor personen of zaken ontstaat. Indien de gemeente in die situatie, ondanks daartoe strekkende verzoeken van burgers die gebruik (moeten) maken van die weg, niet bereid is de situatie op te heffen, kan de gemeente daartoe worden gedwongen (vgl. ook pleitnotitie mr. Bulthuis nr. 5). Het hof voegt daaraan toe dat in die situatie, waarin de gemeente bekend is met de gebreken en zij weigert die gebreken (binnen afzienbare termijn) te herstellen, zij tevens onrechtmatig handelt jegens de omwonenden van die wegen.
2.21
Nu het hof heeft vastgesteld dat de wegen na afloop de dijkverzwaringswerkzaamheden gebrekkig waren, is de vordering van [geïntimeerden] tot het verrichten van groot onderhoud aan de wegen toewijsbaar. Het hof overweegt in dit verband dat de gemeente nog gedurende de procedure in eerste aanleg weigerde toe te zeggen dat het noodzakelijke onderhoud aan de wegen binnen afzienbare termijn zou worden verricht. In haar akte na descente heeft de gemeente aangegeven dat de helft van de wegen in 2014 onderhouden zou worden en de andere helft wellicht in 2015. [geïntimeerden] hadden dan ook belang bij hun vordering, strekkende tot veroordeling van de gemeente het onderhoud te verrichten.
2.22
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de gemeente geen belang meer bij de bespreking van haar verweer dat er destijds bij de aanleg van de wegen geen rekening behoefde te worden gehouden met de zware landbouwvoertuigen die [geïntimeerden] in de loop der tijd in gebruik hebben genomen.
2.23
[geïntimeerden] hebben de vordering tot het verrichten van groot onderhoud in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg gekwalificeerd als een vordering tot schadevergoeding in natura. De rechtbank heeft de vordering toegewezen zonder uitdrukkelijk in te gaan op de vraag wat de grondslag van deze vordering is. Volgens de gemeente is schadevergoeding in natura niet aan de orde, nu de wegen geen eigendom zijn van [geïntimeerden] , zodat zij geen schade kunnen lijden door achterstallig onderhoud van de wegen. Door de vordering toch toe te wijzen heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld een onrechtmatige toestand op te heffen. Dat hebben [geïntimeerden] echter niet gevorderd, aldus de gemeente.
2.24
Wat er ook zij van dit betoog, in hoger beroep hebben [geïntimeerden] (in hun toelichting op grief II in het incidenteel appel) aangegeven dat hun vordering ook moet worden beschouwd als een vordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is een dergelijke vordering toewijsbaar. Om die reden kan in het midden blijven of in hetgeen [geïntimeerden] in eerste aanleg hebben aangevoerd al een dergelijke vordering kan worden gelezen.
2.25
Nu de gemeente bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep het door haar gevoerde verjaringsverweer (terecht) niet heeft gehandhaafd voor minder dan vijf jaar geleden schade en het hof heeft vastgesteld dat de wegen na afronding van de dijkverzwaringswerkzaamheden, dus minder dan vijf jaar geleden, gebrekkig zijn geworden, heeft de gemeente geen belang meer bij bespreking van het door haar gevoerde verjaringsverweer.
2.26
[geïntimeerden] hebben schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Voor de toewijsbaarheid van deze vordering is, volgens vaste rechtspraak, voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Indien dat mogelijk is, begroot de rechter ook als schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd, de schade echter zelf.
2.27
Het hof is niet in staat om op basis van hetgeen [geïntimeerden] hebben aangevoerd de schade zelf te begroten. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij schade hebben geleden en wat voor soort schade het betreft. Zij hebben hun schade echter niet gespecificeerd. Dat staat er, anders dan de gemeente lijkt te veronderstellen, op zichzelf niet aan in de weg dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt toegewezen indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
2.28
Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij mogelijk schade hebben geleden als gevolg van de gebrekkigheid van de wegen. [geïntimeerden] hebben er in de inleidende dagvaarding op gewezen dat zij bedrijfseconomische schade hebben geleden, doordat zij met een aangepaste snelheid (stapvoets) met hun landbouwvoertuigen van de wegen gebruik moeten maken, waardoor tijdsverlies optreedt, doordat zij extra kosten moeten maken voor het (zelf) afvoeren van hun mest, omdat collega-agrariërs de mest niet willen komen halen, doordat hun voertuigen sneller slijten en meer reparaties behoeven en (voor wat betreft [geïntimeerde 1] ), doordat potentiële campinggasten wegblijven vanwege de slechte bereikbaarheid van de camping. Aan de gemeente kan worden toegegeven dat [geïntimeerden] deze schadeposten verder niet hebben onderbouwd, bijvoorbeeld door reparatienota’s of verklaringen van collega-agrariërs in het geding te brengen. Dat was naar het oordeel van het hof echter ook niet noodzakelijk, nu de gemeente niet heeft bestreden dat de door [geïntimeerden] gestelde schadeposten op zichzelf kunnen zijn ontstaan. Dat niet alle eisers bij gelegenheid van de descente hebben verklaard welke schade zij persoonlijk hebben geleden, betekent niet dat hun vordering niet toewijsbaar is. In de inleidende dagvaarding hebben zij deze vordering, voor ieder van hen, voldoende onderbouwd en in hoger beroep hebben zij een en ander nog nader toegelicht (vgl. de memorie van antwoord onder nr. 17).
2.29
Het door de gemeente gevoerde causaliteitsverweer en het eigen schuldverweer staan niet aan toewijzing van de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat in de weg. In de schadestaatprocedure, waarin [geïntimeerden] gehouden zijn hun schade te specificeren en verder te onderbouwen, kunnen deze verweren dan in het licht van de gespecificeerde schade worden beoordeeld.
2.3
De slotsom is dat ook de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat toewijsbaar is. Het hof overweegt in dit verband dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in de schadestaatprocedure alleen de schade die [geïntimeerden] na afronding van de dijkverzwaringswerkzaamheden hebben geleden aan de orde is.
2.31
De gemeente heeft betoogd dat [geïntimeerden] geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, nu een eventuele schadevergoedingsvordering van [geïntimeerden] is verjaard en de overige vorderingen van [geïntimeerden] ook niet toewijsbaar zijn. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat dit betoog faalt.
2.32
Nu de vorderingen van [geïntimeerden] (met inachtneming van hetgeen het hof heeft overwogen over het moment waarop de wegen gebrekkig zijn geworden) toewijsbaar zijn, falen de grieven van de gemeente. [geïntimeerden] hebben geen belang bij afzonderlijke bespreking van grief II in het incidenteel appel, nu hetgeen zij in de toelichting op die grief hebben aangevoerd al in de bespreking van de grieven van de gemeente is betrokken.
2.33
De door de gemeente in hoger beroep ingestelde vordering, strekkende tot vergoeding van de schade die de gemeente heeft geleden door het uitvoeren van de onderhoudswerkzaamheden, is bij deze uitkomst niet toewijsbaar. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat de gemeente het laatste deel van [straat] zonder daartoe door het vonnis te zijn gedwongen heeft verbreed en zelf heeft aangegeven dat het (andere) onderhoud dat zij nu op grond van het vonnis heeft verricht anders ook zou zijn verricht, maar dan in een later stadium. In het licht daarvan, en gelet op het feit dat het vonnis alleen heeft geleid tot een verschuiving in de geplande onderhoud, maar niet tot extra kosten aan onderhoud, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de gemeente schade heeft geleden.
2.34
Omdat het hof de vorderingen deels op andere gronden dan de rechtbank toewijsbaar oordeelt en uitgaat van een ander aanvangsmoment voor wat betreft de gebrekkigheid van de weg, zal het hof het vonnis van de rechtbank onder aanvulling en verbetering van gronden bekrachtigen.
2.35
De rechtbank heeft [geïntimeerden] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, terecht in het gelijk gesteld en de gemeente in de proceskosten veroordeeld.
Grief X in principaal appel, die zich keert tegen de proceskostenveroordeling, faalt dan ook.
2.36
Nu zowel het principaal als het incidenteel appel falen, wordt de gemeente veroordeeld in de kosten van het principaal appel (3 punten, tarief II) en [geïntimeerden] in die van het incidenteel appel (1,5 punt, tarief II).

3.De beslissingHet gerechtshofbekrachtigt onder aanvulling en verbetering van gronden het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 april 2014 tussen partijen gewezen;veroordeelt de gemeente in de proceskosten van het principaal appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, op € 308,- aan verschotten en op € 2.682,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;

veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van de gemeente gevallen, op nihil aan verschotten en op
€ 1.342,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en mr. M.C.D. Boon-Niks en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 januari 2016.