ECLI:NL:GHARL:2016:5003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15/00769
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in bezwaar tegen naheffingsaanslag loonheffingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde in haar beroep tegen een naheffingsaanslag loonheffingen. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, bedroeg € 15.538, met een heffingsrente van € 2.499 en een vergrijpboete van € 7.769. De rechtbank had de Inspecteur, die de naheffingsaanslag en de beschikkingen had gehandhaafd, veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 4.994. De belanghebbende stelde dat zij recht had op een integrale vergoeding van de proceskosten, die zij op € 19.506,55 had berekend. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de redelijke kosten € 4.259 bedroegen.

Tijdens de zitting op 3 juni 2016 in Arnhem, waar de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig waren, werd het proces-verbaal van de zitting opgemaakt. Het Hof oordeelde dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan alleen vergoed kunnen worden op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het Hof concludeerde dat de door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding van € 4.259 redelijk was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat er meer uren aan de behandeling van het bezwaar waren besteed dan de Inspecteur had erkend.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en is op 21 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00769
uitspraakdatum:
21 juni 2016
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2015, nummer AWB 13/4097, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 15.538. Daarbij is bij beschikking € 2.499 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 7.769.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen. De Inspecteur heeft bij in één geschrift verengde uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Nadien heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen ambtshalve vernietigd. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 4.994.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur – onder meer – een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, met een heffingsrentebeschikking en een boetebeschikking. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
2.2
Tijdens de beroepsprocedure in eerste aanleg heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, de heffingsrentebeschikking en de boetebeschikking vernietigd. De Inspecteur heeft toegezegd de in redelijkheid in de bezwaarfase gemaakte proceskosten aan belanghebbende te vergoeden.
2.3
De Rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen een overzicht van de gemaakte proceskosten in te dienen.
2.4
Belanghebbende heeft bij schrijven van 22 maart 2014, door de Rechtbank ontvangen op 28 maart 2014, een kostenoverzicht overgelegd. Dit overzicht vermeldt de volgende posten:
Reiskosten
222,11
Uren medewerkers
uren
tarief
totaal
[C]
44,75
47,50
2.125,63
[D]
146,50
65,00
9.522,50
[E]
19,75
35,00
691,25
Kosten rechtsbijstand
[F]
3.753,00
[G]
1/3 van 9.576,29
3.192,06
Totaal
19.506,55
2.5
De Inspecteur heeft tijdens de tweede zitting van de Rechtbank ingestemd met een proceskostenvergoeding van (afgerond) € 4.259, bestaande uit € 222,11 voor reiskosten, € 3.084 voor uren van de medewerkers en € 952,10 voor advocaatkosten.
2.6
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de gemaakte kosten en het aantal bestede uren niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft het voorstel van de Inspecteur redelijk geacht en gevolgd. De totale proceskostenvergoeding is door de Rechtbank vastgesteld op € 4.259 voor het bezwaar en € 735 voor het beroep (volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht), ofwel € 4.994.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag tot welk bedrag belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij met betrekking tot de behandeling van het bezwaar recht heeft op vergoeding van de volledige proceskosten. Zij berekent deze kosten op € 19.506,55.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat aan belanghebbende de in redelijkheid gemaakte proceskosten kunnen worden toegekend. Hij berekent de vergoeding op € 4.259.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vergoeding van de integrale proceskosten tot een bedrag van € 19.506,55.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Inspecteur heeft een proceskostenvergoeding toegezegd en aldus een verwijtbare onrechtmatigheid erkend.
4.2
Artikel 7:15 van de Awb heeft geen betrekking op de kosten die een belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van een naheffingsaanslag maakt, bijvoorbeeld in verband met een boekenonderzoek of overleg met de Inspecteur. Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag onrechtmatig heeft gehandeld en daarom gehouden is haar schade te vergoeden (op grond van artikel 8:73 van de Awb, dat in het onderhavige geval nog van toepassing is ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten), heeft zij naar het oordeel van het Hof haar stelling niet aannemelijk gemaakt.
4.3
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoel in artikel 7:15 van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [C] is bestuurder van belanghebbende en is daarom geen derde. De kosten van door hem bestede uren kunnen niet op grond van deze bepaling worden vergoed. Zij kunnen ook niet als verletkosten (artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit) in aanmerking komen, omdat het daarbij gaat om kosten van tijdsverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting, en dus niet om tijdsverzuim voor bijvoorbeeld het lezen van stukken.
4.4
Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt bepaald overeenkomstig het forfaitair bepaalde tarief van de bijlage bij het Besluit. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief worden afgeweken. De Inspecteur heeft erkend dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
4.5
De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank ingestemd met vergoeding van de in redelijkheid gemaakte proceskosten. Het ligt op de weg van belanghebbende om die kosten aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft gesteld dat de werkelijke (proces)kosten in totaal € 19.506,55 belopen. Hij heeft daarvoor – behoudens het in 2.4 opgenomen kostenoverzicht – geen bewijs bijgebracht. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld ter zitting nader bewijs aan te bieden, zal het Hof daarvoor geen gelegenheid meer bieden. Naar het oordeel van het Hof zou dat leiden tot een onaanvaardbare vertraging in deze procedure. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen al sinds 2013 bakkeleien over de gemaakte kosten, zodat belanghebbende alle gelegenheid heeft gehad eerder bewijs bij te brengen.
4.6
Het Hof acht de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding ten bedrage van € 4.259 redelijk. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de behandeling van het bezwaar meer uren zijn besteed dan de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Daarnaast heeft belanghebbende geen inzicht gegeven in de advocaatkosten zodat niet duidelijk is of deze kosten zijn gemaakt voor de behandeling van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag loonheffingen.
4.7
Ook als zou komen vast te staan dat de door belanghebbende gemaakte kosten hoger zouden liggen dan € 4.259, acht het Hof – gelet op alle omstandigheden – deze vergoeding redelijk.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 21 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.