ECLI:NL:GHARL:2016:515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.149.289/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over teruggave van opgeslagen goederen en bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. In eerste aanleg was de vordering van [geïntimeerde] tot teruggave van haar opgeslagen goederen toegewezen, met een dwangsom voor het geval [appellant] niet zou voldoen aan de uitspraak. [appellant] betwist in hoger beroep de toewijzing van de vordering en stelt dat hij niet in staat is om te voldoen aan de veroordeling tot teruggave, omdat de lijst van goederen niet klopt. De kern van het geschil is de bewijslast: op wie rust de bewijslast dat de goederen zich nog onder [appellant] bevinden? Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [geïntimeerde] voldoende moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat [appellant] de goederen onder zich heeft. Het hof heeft behoefte aan meer informatie van beide partijen en heeft een inlichtingencomparitie gelast, waarbij beide partijen in persoon moeten verschijnen. De comparitie is bedoeld om de bewijsvoering te verhelderen en te onderzoeken of partijen tot een regeling kunnen komen. De zaak is aangehouden voor het overige en de roldata zijn vastgesteld voor de verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.149.289/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2406224 / 13-12820)
arrest van 26 januari 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.G.H. van der Kolk, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 12 november 2013 en 11 februari 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 mei 2014,
- de memorie van grieven, met een productie,
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte houdende producties van [appellant] ,
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] als opgenomen in de memorie van grieven luidt:
“het vonnis (…) van 11 februari 2014 2013 te vernietigen, en te bepalen dat de eis van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.”

3.De feiten

3.1
Tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter in het vonnis van 11 februari 2014 onder 1.1 tot en met 1.6 is niet gegriefd en ook overigens zijn daartegen geen bezwaren gerezen. Samen met wat in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan, en voor zover met het oog op de omvang van het appel van belang, zijn de feiten als volgt.
3.2
[geïntimeerde] heeft samengewoond met haar partner [partner geintimeerde] in [woonplaats] . Na verbreking van deze relatie heeft [geïntimeerde] tijdelijk, van 5 juni 2012 tot en met 21 juni 2012, onderdak gevonden op de camping van [appellant] , aanvankelijk in blokhut 1 en na enkele dagen in de grotere gemeubileerde blokhut 4.
3.3
Met toestemming van [appellant] zijn enkele meubels uit blokhut 4 verwijderd. [geïntimeerde] heeft die blokhut vervolgens gedeeltelijk ingericht met eigen spullen uit de woning van [partner geintimeerde] , waarbij zij gebruik heeft gemaakt van het aanbod van [appellant] om die spullen voor haar op te halen in [woonplaats] .
3.4
Op 21 juni 2012 heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht de camping wegens overlast te verlaten. [geïntimeerde] is terechtgekomen bij het Leger des Heils in Nieuw Amsterdam. Haar eigendommen zijn gedeeltelijk op de camping achtergebleven.
3.5
Bij brief van 22 juni 2012 aan [geïntimeerde] heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van diverse kostenposten, en meegedeeld dat haar achtergelaten spullen op de camping blijven als onderpand. Ook staat in deze brief dat de restantmeubels en spullen uit het huis van [partner geintimeerde] inmiddels ook op de camping zijn opgeslagen.
3.6
[geïntimeerde] heeft per brief van 7 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen het gevorderde bedrag en het achterhouden van haar spullen, die zij 'bij deze' terugvordert.
[appellant] heeft hierop gereageerd in zijn brief van 21 augustus 2012 en zich beroepen op een retentierecht.
3.7
Op 24 juli 2013 heeft [geïntimeerde] in gezelschap van [X] een aantal van haar eigendommen opgehaald. Daarbij is een verklaring voor akkoord ondertekend daar haar, [X] en [appellant] waarin staat dat meegenomen is: 'een deel van haar persoonlijke bezittingen die zijn verpakt in 22 dozen/mand/geldkist (zie onderstaande foto's).' Voorts staat in die verklaring onder meer:
'De inhoud van de dozen is bij ons niet bekend en er kan op basis daarvan ook geen aanspraak worden gedaan van eventuele vermissing. Behoud de goederen op de lijst bekend bij beide advocaten.'
3.8
Na het vonnis, waarvan beroep, heeft [geïntimeerde] diverse goederen opgehaald bij [appellant] en voor de verbeurde dwangsommen executoriaal beslag gelegd op de woning en camping van [appellant] en executoriaal derdenbeslag onder de SVB op de AOW-uitkering van [appellant] .
[appellant] heeft vergeefs opheffing van de beslagen gevorderd.

4.De beoordeling van het geschil in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft, kort weergegeven, gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant] onrechtmatig onder zich houdt de roerende zaken, vermeld in productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg, alsmede administratie, en [appellant] te veroordelen tot primair afgifte op straffe van een dwangsom, subsidiair schadevergoeding op te maken bij staat.
4.2
In reconventie heeft [appellant] aanspraak gemaakt op vergoeding van zijn schade.
4.3
De kantonrechter heeft in conventie overwogen dat partijen het erover eens zijn dat [geïntimeerde] recht heeft op teruggave van haar eigendommen en vervolgens de vordering in conventie toegewezen, waarbij [appellant] de goederen binnen één week na uitspraak dient terug te geven en de dwangsom van € 250,- per dag wordt gemaximeerd tot 15.000,-.
De vordering in reconventie is gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft slechts grieven gericht tegen het vonnis in conventie, zodat zijn hoger beroep tegen het vonnis in reconventie (voor zover hij al bedoeld heeft daartegen beroep in te stellen) afgewezen moet worden.
5.2
Met zijn twee niet genummerde grieven komt [appellant] op tegen de verklaring voor recht dat hij de in productie 4 vermelde goederen en de administratie onrechtmatig onder zich houdt, en tegen toewijzing van de dwangsom.
Volgens [appellant] heeft hij alle spullen die hij van [geïntimeerde] onder zich had, aan haar teruggegeven: naast de (op 24 juli 2013 teruggegeven) 22 dozen met voor hem onbekende inhoud ook de opgeslagen meubels. Ook heeft [appellant] goederen meegegeven toen [geïntimeerde] de camping moest verlaten. Toen had zij de bril op en de gsm bij zich, welke goederen als achtergehouden op de lijst (productie 4 bij dagvaarding) staan.
[appellant] voert voorts aan dat [partner geintimeerde] kan verklaren dat [geïntimeerde] goederen opeist die nooit bij hem aanwezig zijn geweest en die dus ook niet zijn meegegaan naar de camping. Ook heeft [geïntimeerde] , volgens [appellant] , tijdens de comparitie bij de kantonrechter verklaard dat zij een aantal spullen elders had opgeslagen.
[appellant] wijst er voorts op dat [geïntimeerde] destijds als alcoholiste niet in staat was haar belangen behoorlijk te behartigen. Zij is volgens [appellant] ook niet in staat te bepalen welke spullen zij teruggekregen heeft.
Nu hij onmogelijk kan voldoen aan de veroordeling tot teruggave, is de dwangsom ten onrechte opgelegd. Bovendien is die dwangsom exorbitant hoog, aldus [appellant] .
5.3
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord onder verwijzing naar verklaringen van verhuizer [Y] en eerdergenoemde [X] aangevoerd dat, na het vonnis van de kantonrechter, op 20 februari 2014 enkele inboedelgoederen zijn opgehaald bij [appellant] , maar dat daarmee niet alles wat [appellant] van haar had, terug is. Ook zou [beheerder] , de beheerder van de camping van [appellant] , hebben verteld dat [appellant] nog steeds goederen van haar op de camping in opslag heeft.
5.4
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] , die aanspraak maakt op teruggave van goederen die [appellant] onder zich zou hebben, voldoende moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat [appellant] die goederen van haar onder zich heeft.
Indien juist is dat verhuisbedrijf [Y] op 20 februari 2014 nog goederen van [geïntimeerde] bij [appellant] heeft opgehaald - [appellant] heeft zich daarover in deze procedure nog niet uitgelaten, maar heeft in zijn dagvaarding in kort geding (productie 7 bij memorie van antwoord) onder randnummer 27 wel gesteld dat [geïntimeerde] medio augustus/september 2014 al haar aanwezige spullen heeft opgehaald -, en indien [geïntimeerde] daarmee niet alle goederen heeft terugontvangen als bedoeld in het vonnis van 11 februari 2014, dan staat daarmee nog niet vast dat [appellant] over meer goederen (heeft) beschikt dan zijn teruggegeven.
5.5
Het hof heeft daarom behoefte aan meer informatie van partijen en zal een inlichtingencomparitie gelasten waarbij beide partijen in persoon dienen te verschijnen.
De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een regeling tussen partijen.
Het hof heeft in ieder geval de volgende vragen aan partijen:
*Aan [geïntimeerde] :
[geïntimeerde] dient niet alleen toe te lichten of, en zo ja hoe, zij kan bewijzen dat de nog door haar teruggevorderde goederen zich na 21 juni 2012 in de macht van [appellant] hebben bevonden, maar ook of dat na 20 februari 2014 nog het geval was, in welk verband zij dient in te gaan op de door haar voor akkoord getekende verklaring, bedoeld in overweging 3.7. Ook kan zij desgewenst een schriftelijke verklaring van [beheerder] in geding brengen waaruit blijkt dat [appellant] nog goederen van haar (en indien mogelijk: welke) onder zich heeft.
*Aan [appellant] :
[appellant] dient zich uit te laten over de vraag of hij de verklaringen van [Y] en [X] bij memorie van antwoord betwist, en die eventuele betwisting te motiveren. Desgewenst kan [appellant] ook een schriftelijke verklaring in geding brengen van [partner geintimeerde] over de vermiste goederen op de lijst. En nu [appellant] zich beroept op een uitlating van [geïntimeerde] ter comparitie, ligt het op zijn weg om een desnoods verkort proces-verbaal van die comparitie in het geding te brengen. Het hof wijst daarbij met nadruk op HR 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3336, waaruit blijkt dat een advocaat recht heeft op zo spoedig mogelijke afgifte van een afschrift van het proces-verbaal.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen in persoon, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.E.L.Fikkers , die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.5 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden februari en maart 2016 zullen opgeven op de
roldatum 9 februari 2016, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat als partijen eventuele stukken als bedoeld in 5.5 in het geding wensen te brengen, zij ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk een week voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
houdt de zaak aan voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. L. Groefsema en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 januari 2016.